RAHIMYAR KHAN – De autoriteiten in Rahimyar Khan, een stad in het uiterste zuiden van de Pakistaanse provincie Punjab, hebben de daad bij het woord gevoegd en vijf tentenkampen voor slachtoffers van de watersnood opgezet. Deskundigen hekelen er de slechte hygiëne en waarschuwen voor malaria en diarree. Ambtenaar Baluch wuift alles van tafel. „Er zijn nu eenmaal mensen die altijd wat te klagen hebben.”
Tijdens de briefing in zijn kantoor had de gemeentelijke hulpcoördinator, Ghilam Yasin Baluch, het al gezegd: deze ramp gaat het vermogen van het stadsbestuur ver te boven. Hij hamerde er daarom op dat het hoog tijd was voor grote internationale hulporganisaties om naar dit gebied te komen om de duizenden ontheemden te helpen. Toch wapperen hier nog altijd geen vlaggen van de VN of een andere internationale hulpverlener. Enkele kleine lokale organisaties zijn er gesignaleerd, maar ook die werken er ver boven hun capaciteit.
In een brede strook land langs de rivier de Indus is de nood intussen groot. Dakloos geworden families –de meesten straatarme landarbeiders– zijn massaal in de bermen en op dijkjes langs kanalen neergestreken. Wie deze mensen wil helpen, hoeft slechts deze wegen op te rijden en hij kijkt regelrecht in de vragende ogen van de gezinnen die aan weerszijden zijn neergestreken. De vaak kinderrijke families zitten er zonder ook maar iets van een dak boven hun hoofd en hebben nog nauwelijks te eten. Ze voelen zich door iedereen in de steek gelaten, en vooral de overheid moet het ontgelden, omdat die zich hier niet laat zien.
Dat komt doordat Gulham en zijn ambtenaren de hulp anders hebben georganiseerd: ze hebben die in een vijftal tentenkampen geconcentreerd. Alleen wie zich daar vestigt kan rekenen op tweemaal daags een portie eten, op schoon drinkwater en medicijnen, en dat alles voor nop.
Inmiddels zijn daar zo’n 2300 mensen op afgekomen en die zitten nu in ruim 200 tenten. Dat lijkt veel, maar is het niet: de meeste families kiezen ervoor om met hun schamele bezittingen op de dijkjes te blijven; ze zien het niet zitten om met hun vee naar zo’n kamp te trekken. Maar op de dijken lijken ze te zijn vergeten en de nijpende toestand waarin ze verkeren, maakt dat vragende ogen zijn veranderd in woedende blikken.
Voor Saumel en Hanifia en hun drie kleine kinderen werd die onzekerheid te veel. Ze zijn na dagen lopen bij het kamp gearriveerd om een plekje te krijgen, zodat ze de kinderen eten kunnen geven.
Maar zijn de bewoners van zo’n tentenkamp echt beter af dan hun achtergebleven lotgenoten? Wie de smeerboel in het kamp bij Chowk Sovitra ziet, kan zich dat nauwelijks voorstellen.
De tenten staan op een kale, modderige vlakte, zonder enige beschutting tegen de brandende zon, en dat terwijl de temperatuur er toch al een eind boven de 40 graden is.
Als je niet beter wist zou je denken dat er een veemarkt aan de gang is, waar de eigenaars tussen hun vee zijn neergestreken. De bewoners peinzen er niet over het kostbaarste dat ze nog hebben ergens buiten het kamp achter te laten, en zodoende staan de koeien en geiten dicht bij en zelfs in de tenten. Vanwege de vele waterplassen, hopen stront en afval is weinig meer nodig om er een uiterst ongezond leefwereldje te creëren.
We treffen Saumel en Hanifia in het kamp, terwijl een ambtenaar hen met strenge blik toespreekt. „Er is hier geen plek meer”, horen we hem zeggen, „met nog meer mensen wordt het hier een chaos.”
Rond het kamp staan diverse stalletjes met medicinale spullen, die de tentbewoners kunnen ophalen. Vanwege de onhygiënische toestanden is afname van de spullen verzekerd, laat een man achter de uitgestalde doosjes, doordrukstrips en buisjes weten. Druppels tegen ooginfecties gaan hard. „Mensen wrijven met vieze handen in hun ogen en dat wreekt zich.” De watervoorziening in het kamp, toch een eerste vereiste voor hygiëne, is gebrekkig, want niet constant aanwezig.
Hulpcoördinator Ghulam is er als de kippen bij om uitleg te geven, en hij zwaait wijd met zijn armen. „De mensen zijn hier gewend om heel de omgeving als latrine te gebruiken, die willen helemaal geen wc’s.” Maar voor de groeiende groep die diarree heeft, is die wijde omgeving al gauw veel te wijd.
Overigens geeft onze gemeentelijke topambtenaar geregeld ongevraagd commentaar. Zo bescheiden en openhartig als hij in zijn kantoortje was („de nood groeit ons boven het hoofd”), zo ontwijkend gedraagt hij zich later in het tentenkamp. Meermalen krijgen we fluisterend een lesje mensenkennis toegeschoven: „U weet toch ook wel, dat sommige mensen opstandig van karakter zijn, die hebben altijd wat te klagen.”
Dat geldt niet voor Saumel en Hanifia. Even verderop sjokken ze met hun kinderen en de geiten het kamp uit, de stoffige weg weer op.
RD-journalist Ab Jansen en fotograaf Jaco Klamer doen vanuit Pakistan verslag van de watersnoodramp. Vandaag: tentbewoners.