Vioolbouwer: tussen krul, kam en paardenhaar
De manier waarop Jurriaan van Roon over krullen, kammen, klankkasten en paardenhaar praat, verraadt de Amersfoorter als een zeer gepassioneerde vioolbouwer en -restaurateur.
Op de werkbank ligt een viola da gamba, een zogenaamde knieviool. Zonder snaren, zonder kam op de klankkast. „Een instrument met een bijzonder verhaal”, zegt Van Roon. eigenaar van vioolbouwbedrijf Contrada Musica. „Een beroepsmusicus kwam ermee. Hij is er erg aan gehecht, maar er was iets mis met het instrument: de hals was in verhouding te kort, zodat de zes snaren niet de juiste lengte hadden.”
Van Roon ging op onderzoek uit. Wat bleek? Het betreft een heel zeldzame basgamba van vóór 1800, in een buitengewoon goede conditie, waar echter later op een verkeerde manier aan gesleuteld is. „Ik heb erg moeten zoeken, maar uiteindelijk heb ik aan de lak en aan nog een paar kenmerken kunnen vaststellen dat het een Duitse gamba is.”
Met uiterste precisie heeft Van Roon de achterliggende tijd een nieuwe hals gemaakt, 5 centimeter langer. Ook maakte hij van ebbenhout een nieuwe toets, waar de snaren overheen lopen, en een staartstuk. De stemsleutelkast, die uitloopt in een fraai gesneden vrouwenkopje, kon gehandhaafd blijven. Maar er kwam wel een zevende snaar bij. „In de kast bleken precies zeven knoppen te passen. Het kan daarom heel goed zijn dat deze gamba zeven snaren heeft gehad.”
Rest nog de kam, die de snaren over de klankkast leidt. „De kam moet precies goed op de kast staan, want hij moet de klank doorgeven aan het blad”, wijst de vioolbouwer. „Dat moet exact gebeuren.” Hij pakt een klein scherp mesje. „Hiermee bewerk ik de voet van de kam. Schuurpapier? Dat is vloeken in de kerk.”
Een ontzettende klus, zo’n gamba, zegt Van Roon, die sinds 1993 eigenaar is van Contrada Musica. „Maar heel erg leuk. Hier geniet ik van.” De eigenaar had ook een andere oude gamba kunnen kopen. „Qua kosten zou dat elkaar niet zo veel ontlopen. Maar als de restauratie slaagt en de eigenaar er weer naar behoren op kan spelen, heeft zo’n klus bestaansrecht. Je behoudt een stuk cultuurhistorie.”
Jurriaan van Roon (48) groeit op in Baarn, in een muzikaal gezin. „Mijn moeder vertelt altijd dat mijn leven al vóór de geboorte bepaald is. Ze luisterde toen ze van mij in verwachting was vaak een plaatje waarop de Belgische violist Arthur Grumiaux vioolconcerten van Bach speelt. De viool is mijn levenswerk geworden, Bach is voor mij hét ijkpunt van alle muziek.”
Moeder speelt niet onverdienstelijk piano en klavecimbel, een zus wordt blokfluitdocent en musicoloog, een broer doet veel met lichte pianomuziek. Jurriaan gaat als jochie op vioolles. „Ik wilde dat ontzettend graag. Maar tegelijk merkte ik dat daar niet echt mijn talenten liggen. Die heb ik meer op het kunstzinnig vlak: tekenen, fijne houtbewerking. Ik was altijd iets aan het maken.”
Vanaf z’n tiende heeft Jurriaan in z’n hoofd dat een combinatie van muziek en houtbewerking is wat hij wil. „Dat had zó’n enorme aantrekkingskracht.” Z’n vader neemt hem mee naar vioolbouwers: naar Fred Lindeman in Amsterdam, en naar de beroemde vioolbouwdynastie van Max Möller, eveneens in de hoofdstad. De ontmoeting met de laatste staat in Van Roons geheugen gegrift. „Ik was 13, een verlegen jochie. Toen ik Möller vertelde wat mijn ideaal was, ging z’n duim achter z’n revers. Hij keek over me heen en zei misprijzend: „De jeugd… Allemaal nostalgie.” Zelfs m’n vader wist even niets meer te zeggen. Dat was heel teleurstellend, ja.”
Later moet Van Roon Möller „een beetje gelijk” geven. „Hij was erg bevreesd voor concurrentie. Het ís ook een klein wereldje, die vioolbouw. Je moet het hebben van beroepsmusici en conservatoriumstudenten die veel geld willen neertellen voor een ambachtelijk gemaakte viool of cello. De markt is heel erg aan het verzadigen. Ik zou nu niet graag een beginner zijn.”
Op aanraden van zijn ouders gaat Van Roon eerst een bredere opleiding volgen, de kunstacademie. „Daar ben ik hen nog dankbaar voor. Het sloot weliswaar niet aan bij wat ik écht wilde, maar je krijgt er wel oog voor detail en schoonheid.”
Na drie jaar stopt hij zijn opleiding en komt terecht bij Joost van der Grinten en zijn vrouw, die sinds 1972 in Amersfoort het vioolbouwbedrijf Contrada Musica runnen. Daar wordt Van Roon klaargestoomd voor de opleiding vioolbouw. Hij maakt, bij wijze van ‘toelatingsstuk’, z’n eerste viool.
Dan moet hij kiezen: Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Italië of Engeland. Het wordt het laatste: het West Dean College in West Sussex. „Ze hielden zich daar veel bezig met de oudemuziekbeweging: het reproduceren van authentieke instrumenten. Dat sprak me aan. Ik concentreerde me bijvoorbeeld vooral op het bouwen van barokviolen en gamba’s.”
Na vier jaar keert Van Roon terug naar Amersfoort, waar hij drie jaar werkervaring opdoet bij de Van der Grintens. Maar dan begint het te kriebelen. „Ik wilde ergens in de wereld een restauratiebaan. Daarom maakte ik een top 10 met ateliers. In Londen, Stuttgart, Bazel, Genève, Italië. Hoe verlegen ik ook was, ik ging het gewoon proberen.”
Hij komt terecht in Londen, bij het prestigieuze atelier van Edward Withers. „Aan het paardenhaar had ik die baan te danken”, zegt hij geestig. Hij pakt een strijkstok. „Elke strijkstok heeft zo’n 150 haren, van paarden uit Midden-Azië. Het beharen van zo’n stok is een vak apart. Je moet niet overbeharen, er moet een gelijke spanning op de haren staan, kortom het moet gewoon goed zijn. Een musicus merkt het direct als z’n strijkstok niet goed is.”
Laten ze bij Edward Withers nu precies een stokkenbehaarder nodig hebben als Van Roon solliciteert. Zo komt hij midden in het Londense muziekleven terecht. Alle mogelijke topmusici leveren bij Van Roon hun te repareren strijkstok in. „Een sprong in m’n carrière.”
De behaarder is nog lang niet van plan om uit Londen weg te gaan, als vanuit Amersfoort de vraag komt of hij Contrada Musica wil overnemen. „Een enorm dilemma. Mijn plan was om na Londen nog bij andere ateliers te gaan werken, om meer werkervaring op te doen. Tegelijk: eigenaar worden van een zaak als Contrada Musica was een kans die je maar één keer krijgt.”
Hij gaat het huwelijk aan, zoals hij het uitdrukt. „Ik heb wel eens spijt gehad, ja. En het was ook spannend in het begin. Maar het gaat gelukkig al zeventien jaar goed.”
Van Roon verkoopt of verhuurt, restaureert en onderhoudt én bouwt zelf. Over het eerste zijn klanten op de site heel enthousiast: ze roemen Van Roons klantvriendelijkheid, integriteit en toegankelijkheid. Van Roon, bescheiden: „Het contact met kinderen en ouderen die met muziek bezig zijn, amateurs én professionals, vind ik heel leuk. Kinderen komen hier vaak met een glimlach binnen: eindelijk is het zo ver, ik krijg een instrument. Het is toch prachtig als ze met een nog grotere glimlach de deur weer uitgaan? Ooit maakte ik mee dat een vioolverkoper bezig was met een amateur, toen er een beroepsmusicus binnenkwam. De amateur moest wachten, de prof had voorrang. Vreselijk!”
Als het over restauratie en nieuwbouw gaat, blijkt Van Roons passie voor het vak. „Alle drie de takken van mijn bedrijf heb ik nodig om mijn gezin te kunnen onderhouden. Maar één ding staat voor mij wel vast: ik wil achter de werkbank blijven, het echte ambachtswerk doen: nieuwbouw of restauratie.”
Over het laatste spreekt hij gloedvol. „Als hier iemand komt met een viool waar een auto overheen is gereden, is dat natuurlijk vreselijk voor de eigenaar. Maar ik vind het heerlijk: de uitdaging om het instrument weer in zijn oude staat terug te brengen. Heel dankbaar werk. En je doet met het werken aan oude instrumenten ideeën op voor het maken van nieuwe.”
Dat laatste is echter een beetje in het slop geraakt. In de werkplaats liggen de onderdelen voor een paar violen klaar, maar de tijd ontbreekt om het project af te maken. Een paar jaar geleden maakte Van Roon een serie van vijf cello’s. Hij laat er een zien – 18.500 euro moet-ie kosten. „Een robuuste cello voor een gulle speler. Laat-klassiek repertoire komt hierop goed tot z’n recht: Rachmaninov, Beethoven. Hij moet naast een krachtige vleugel overeind kunnen blijven.”
Hij wijst op de krul: „Daarmee zet een bouwer zijn handtekening. En een kenner kan er de vakman aan herkennen.”
Wat het eigene van zijn producties is? „Bij een viool of een cello heb je constanten en variabelen. Variabelen zijn: hoeken, krullen, inleg, lak, welving van de klankkast. Op die punten moet je zien uit te blinken.”
Wat de Van Roonklank is? „Dat moet je aan de cellisten vragen die erop spelen. Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat het instrument de muziek moet dienen. Dat het rijk moet zijn aan kleuringsmogelijkheden, krachtig, soepel, evenwichtig in alle registers. En ideaal is als het is afgestemd op de musicus die ermee speelt. Een kleine dame met een grote cello, dat levert blessures op. Uiteindelijk gaat het om de juiste balans binnen de drie-eenheid musicus, strijkstok en instrument.”