Neem nooit meer op goed gezag informatie aan van buitenlandse veiligheidsdiensten. Dat is voor oud-defensieminister Voorhoeve de belangrijkste les die de commissie-Davids Nederland leert.
De „persoonlijke beleving en herinnering” van bewindspersonen is in hoge mate bepalend voor hun visie op het rapport van de commissie-Davids, staat in de dinsdag verschenen kabinetsreactie. Volgens Voorhoeve wil dat echter niet zeggen dat daardoor in die reactie een eenduidige boodschap ontbreekt: „Je kunt zeggen dat het kabinet de conclusies van Davids omarmt.”
Dat de regie in de besluitvorming te veel heeft gelegen bij het departement van Buitenlandse Zaken ziet Voorhoeve als de grootste misser die nu door het kabinet wordt toegegeven. „Over de afwegingen die op dat ministerie zijn gemaakt, is te weinig met de Kamer gecommuniceerd.”
Waarop doelt u precies?
„De professionele adviezen van de Nederlandse inlichtingendiensten aan het kabinet zijn met een diplomatieke pen weggeschreven. De Nederlandse inlichtingendiensten hadden in Irak geen eigenstandige positie. Daardoor stonden ze sceptisch tegenover de informatie van hun Amerikaanse collega’s. De Tweede Kamer had dat moeten weten. Rond de besluitvorming over vredesmissies krijgt hij ook expliciet te horen welke inschatting door de commandant der strijdkrachten wordt gemaakt.”
Maar als militair ingrijpen wordt overwogen in een land waar Nederland geen inlichtingendienst heeft, moet een kabinet toch wel afgaan op buitenlandse diensten?
„Nee, we kunnen gewoonweg niet zonder eigen inlichtingendienst. Inlichtingendiensten bedrijven handel, ook die van bevriende mogendheden. Je geeft ze wat informatie en je krijgt wat terug. Als je op goed gezag aanneemt wat ze zeggen, is het onmogelijk een goede afweging te maken. Voor een klein land met beperkte machtsmiddelen is dat wel essentieel.”
Vorige maand erkende het kabinet dat een adequaat volkenrechtelijk mandaat voor de inval in Irak ontbrak. In de kabinetsreactie van dinsdag staat dat militair ingrijpen ook kan plaatsvinden zonder VN-resoluties, als er in de internationale gemeenschap maar voldoende draagvlak is. Voorhoeve: „Dat voorbehoud is terecht, mits een kabinet zich daar niet te pas en te onpas op beroept. Het volkenrechtelijk domein is geen sluitend rechtsdomein, er is nu eenmaal geen wereldkabinet of wereldpolitie. Als militair ingrijpen op grond van een genocideverdrag is geboden, maar een van de vijf vetohoudende VN-leden spreekt daarover toch zijn veto uit, dan is het toelaatbaar als een groep bevriende mogelijkheden toch besluit iets te doen.
Het toenmalig kabinet heeft echter nooit gezegd: We steunen de inval omdat we met Amerika en Engeland van mening zijn dat Saddam Hussein hoe dan ook uit het zadel moet worden geworpen. Men zei: Er is een volkenrechtelijke basis. Dat was niet correct.”
Was ‘Davids’ dan overbodig geweest als het kabinet destijds eerlijker was geweest over zijn beweegredenen?
„Slechts voor een deel, want los van dat volkenrechtelijk aspect dient een regering zich ook te bezinnen op de mogelijke uitkomsten van militair ingrijpen. Nederland heeft dat te weinig gedaan. Washington en Londen hebben zich te weinig beraden op een mogelijk averechts effect van een inval op de stabiliteit in het Perzische Golfgebied. Nederland vervolgens ook, constateerde Davids terecht en nu dus ook het kabinet.”