Muziek
Vijf eeuwen psalmzingen, tien lessen

Het was hét levenswerk van Calvijn: zorgen voor een compleet psalmboek voor zijn gemeente. Het Geneefse Psalter kwam er, in 1562. Het kreeg vervolgens in de achterliggende vijf eeuwen tal van opvolgers. Niet het minst in Nederland. Tien ervan zijn in de serie Psalmzingen met Calvijn aan de orde geweest. Vandaag de afsluiting: Wat kunnen we leren van de geschiedenis van de psalmberijmingen? Tien lessen in tien stellingen.

Enny de Bruijn en Jaco van der Knijff
(1) Het is calvinistisch om de psalmen te zingen.

Calvijn legt bij het ontwerpen van een liedboek de nadruk op de psalmen. Uit principe. Want je kunt het beste zingen wat God Zelf geeft, zo redeneert hij. En dat zijn Davids psalmen.

De Nederlandse gereformeerden hebben deze gedachte overgenomen. Vanaf het begin is de richtlijn dat in de kerken de psalmen gezongen moeten worden. De kerkorde van 1619 legt het primaat van de psalmen voor eeuwen vast.

De geest die bij de totstandkoming van de staatsberijming van 1773 rondwaart getuigt van minder affiniteit met dit Calvijnse uitgangspunt. Alle 150 psalmen worden opnieuw aan het volk aangeboden. Maar onder anderen ds. Ahasverus van den Berg, een van de motors achter de berijming van 1773, verwoordt een ander perspectief wanneer hij over het hemelleven spreekt als „nimmer oude Psalmen zingen.”

Wie in de lijn van Calvijn denkt, zal de psalmen echter de ereplaats geven.

(2) Gezangen zijn niet oncalvinistisch.

Hoezeer Calvijn ook hecht aan de psalmen, op gezangen is hij niet tegen. Zijn Straatsburgse psalmboekje uit 1539 heeft drie liederen: de Lofzang van Simeon, de berijmde Tien Geboden en de geloofsbelijdenis. Ze worden gebruikt, vooral in de avondmaalsdienst. Ook later bevat nagenoeg elke editie van het Geneefse Psalter enkele liederen. Niet altijd berijmde Schriftgedeelten. De gedachte dat Calvijn na 1562 eigenlijk verder had gewild met liederen (Hasper), is niet te onderbouwen. Maar het idee dat hij tegen gezangen was evenmin.

In Nederland nemen de gereformeerden Calvijns openheid naar enkele liederen over. De kerkorde (1619) noemt ze: de Tien Geboden, het Gebed des Heeren, de geloofsbelijdenis, de drie lofzangen en het Gebed voor de predikatie. Niet allemaal berijmde Schriftgedeelten. Later worden er ‘illegaal’ nog vijf aan toegevoegd: vrije liederen.

Het is niet on-Calvijns en niet on-calvinistisch om, bij alle nadruk op de psalmen, ook openheid te hebben naar (enkele) liederen.

(3) Elke berijming weerspiegelt de opvattingen en situatie van de auteur.

Wie de oudtestamentische psalmen berijmt, verraadt altijd zichzelf, zijn achtergrond en zijn visie. De Franse psalmen van Clément Marot zijn in de 16e eeuw modern en vernieuwend, omdat hij de christologische interpretatie van de psalmen loslaat en kiest voor de ”Hebraica Veritas”, de grondtekst.

Datheens psalmen dragen het stempel van zijn dagen, waar ”schalken” (deugnieten) rondlopen, waar God „de mensen hier te lande” bemerkt, waar de gelovigen „met zwaar kruis” zijn beladen. Deze situatie beïnvloedt zijn manier van uitdrukken.

In de 18e eeuw bedient men zich van taal die dan gebruikelijk is: deugd, eeuwig Opperwezen, Oppermacht, Oppervoogd, vrome volk, rein van zeden, de vrome Jozef, rijk in deugd.

Ook de 20e-eeuwse dichters die aan de nieuwe berijming werken, komen niet los van de eigentijdse eis tot dichterlijke originaliteit en kunstzinnigheid, die soms botst met dogmatische belijndheid.

Niemand denke dat hij vrij van zijn tijd en context de psalmen kan berijmen.

(4) De achtergrond van de dichter is niet belangrijk.

Omdat Marnix als burgemeester van Antwerpen de val van die stad niet kon voorkomen, hebben veel mensen de neiging om zijn psalmberijming af te schrijven. Omdat Datheen zo populair is als vervolgd hagenprediker, omhelzen veel mensen zijn psalmberijming. Het maakt ook altijd veel uit of psalmberijmers als goed-gereformeerd worden beschouwd, of als vaag en dubieus in theologisch opzicht.

Toch moet niet de achtergrond van de dichter de doorslag geven bij de evaluatie van een berijming. Calvijn zelf koos voor Clément Marot, succesvol Frans hofdichter, auteur van amoureuze poëzie, van wie niet eens duidelijk was of hij wel een aanhanger van de Reformatie was. Puur vanwege zijn dichterlijke kwaliteiten en zijn vasthouden aan de grondtekst. Op dezelfde manier is in Nederland ook de berijming van 1773 –weliswaar na een bijschaafronde door gereformeerde theologen– geaccepteerd, al was een groot deel ervan gemaakt door doopsgezinde of zelfs remonstrantse dichters.

(5) De kwaliteit van de tekst is doorslaggevend.

Calvijn zet voor de psalmberijmingen in de gereformeerde traditie de toon door alleen werk van de beste dichters te accepteren. Hij doet aanvankelijk zelf een poging tot psalmberijmen, maar ziet kennelijk al snel dat zijn probeersels de vergelijking met Marot niet kunnen doorstaan.

Marot en Beza zijn niet alleen topdichters, maar ook doorkneed in de Bijbels-humanistische wetenschap van hun tijd. Zij zijn zowel in staat om de ”Hebreeuwse waarheid” te bestuderen, als om daar een eigentijdse en literaire vorm voor te vinden.

Een psalmberijming kan dus volgens Calvijn niet zomaar het werk van goedwillende amateurs zijn: voor de kerk is alleen het beste goed genoeg. Toch blijkt dat er in de Nederlandse kerkgeschiedenis twee sporen ontstaan: de dichterlijk en wetenschappelijk hoogwaardige lijn van Marot en Beza, Marnix, Revius, het genootschap Laus Deo, Salus Populo en de dichters van 1967, naast de ‘volksere’ en minder dichterlijke lijn van Datheen, Ghysen en Hasper.

(6) Een berijming is beter naarmate ze dichter bij de grondtekst blijft.

Clément Marot heeft de toon voor de gereformeerde psalmberijmingen gezet met zijn dichterlijke en wetenschappelijke inslag. Hij kiest ervoor om zo dicht mogelijk bij de Hebreeuwse grondtekst te blijven, en afstand te nemen van de nadrukkelijk christologische inkleuring van de psalmen die in de middeleeuwen gangbaar was.

Opmerkelijk is dus wel dat de geschiedenis van de Nederlandse psalmberijmingen eindigt met het commentaar van de gereformeerde gezindte op de nieuwe berijming (1967), die in de ogen van velen te weinig christologisch en te weinig (bevindelijk) gereformeerd gekleurd zou zijn.

Schriftgetrouwheid blijkt in de loop van de eeuwen cruciaal. Dichters als Marnix en Revius grijpen bewust terug op de grondtekst. Hun voornaamste kritiek op Datheen is immers dat hij een vertaling van de Franse psalmen gemaakt heeft, geen directe berijming van de Bijbeltekst. Ook al is theologische neutraliteit nooit helemaal mogelijk, toch geldt: hoe dichter bij de grondtekst en hoe minder dogmatiek, hoe tijdlozer een berijming is en hoe breder ze gebruikt kan worden.

(7) Schaven leidt tot een nieuwe berijming.

Er is wat geschaafd aan psalmverzen de achterliggende eeuwen. Auteurs zelf bleven hun creaties aanpassen. Zoals Marnix van Sint-Aldegonde, die zijn psalmen van 1580 bleef herzien en elf jaar later een bijna herschreven psalmboek het licht deed zien.

Vaker nog schaafden dichters en vooral dominees aan het werk van anderen. De ”beschavingen” van Datheens psalmboek zijn niet op de vingers van twee handen te tellen. Revius’ psalmboek uit 1640 is het bekendste voorbeeld. Hij noemt het heel bescheiden een verbetering van Datheen, maar wie eerlijk is, zegt dat het gewoon een compleet nieuwe berijming is.

Vandaag de dag gaan hier en daar stemmen op om de berijming van 1773 te ”beschaven”. Een nieuwe berijming zou te ver voeren, maar een herziening van de psalmen zou al een hele verbetering zijn.

Laten plannenmakers in ieder geval van de geschiedenis leren dat reviseren vrijwel altijd leidt tot een compleet nieuw product.

(8) Een nieuwe berijming invoeren geeft altijd trammelant.

Al in de Nederlandse vluchtelingengemeente van het 16e-eeuwse Londen zingen fanatieke voor- en tegenstanders de berijmingen van Datheen en Utenhove dwars door elkaar heen. Sindsdien blijkt steeds opnieuw dat de invoering van een nieuwe psalmberijming voor heftige beroering zorgt in de kerk.

Dat komt meestal niet alleen door theologische bezwaren, al vormen die vaak de dekmantel. Het komt ook doordat psalmverzen, zodra ze ingeburgerd zijn, van jongs af in het geheugen ingesleten raken. Mensen raken eraan gehecht door voortdurende herhaling, en de verzen raken bovendien geladen met emotie wanneer ze concreet troost bieden in een moeilijke situatie.

Daar komt nog bij dat veel kerkgangers aanvankelijk niet kunnen lezen of schrijven – en dus al op voorhand tegen iedere nieuwe berijming zijn. Als er dan ook nog veranderingen in de vertrouwde manier van zingen worden aangebracht, zoals in 1773, is het hek van de dam en ontstaat hier en daar zelfs een heus psalmenoproer.

Een berijming heeft eigenlijk alleen universele kans van slagen als ze van bovenaf wordt opgelegd, door de staat (1773) of door de kerk (Datheen).

(9) Geneefse melodieën zijn tijdloos gebleken.

De teksten van de berijmde psalmen veranderden de achterliggende voortdurend: een nieuwe tijd vroeg om een nieuw woordgebruik. Met de 124 melodieën die de psalmteksten dragen, ligt dat echter anders. Natuurlijk, er is sinds 1562 van alles gebeurd met de melodieën: men ging ze isometrisch en heel langzaam zingen, er kwamen toevallige verhogingen, men pleitte voor een veel kleiner aantal, onbekende bleven ongezongen, de ”korte zingtrant” werd ingevoerd. Toch hebben de 16e-eeuwse melodieën de 21e eeuw bereikt. In veel gevallen zelfs meer oorsponkelijk dan ooit.

Nog steeds weten ze jong en oud aan zich te binden, in en buiten de kerk. Dat zegt iets over de kracht en uniciteit van deze composities.

Psalmen kunnen natuurlijk ook op een andere manier gezongen worden. Het Nieuw Utrechts Psalter en de Psalmen voor Nu zijn daar voorbeelden van. Toch is het onwaarschijnlijk dat zulke nieuwe vormen de monumentale Geneefse melodieën zullen verdringen.

(10) Laten hedendaagse dichters oefenen met het berijmen van psalmen.

Hedendaagse dichters staan in de beste traditie als ze pogingen doen om de psalmen te berijmen. In de loop van vijf eeuwen zijn er alleen al in de Nederlandse kerkgeschiedenis tientallen berijmingen gemaakt, waaraan de namen van de beste dichters verbonden zijn: Marnix van Sint-Aldegonde, Joost van den Vondel, Jacobus Revius, Johan de Brune, Dirck Rafaelsz Camphuysen, Lucretia Wilhelmina van Merken, Martinus Nijhoff, Willem Barnard, Ida Gerhardt.

Niet al die berijmingen zijn bedoeld om in de kerk te zingen – bij invoering voor de gemeentezang spelen uiteraard ook theologische en kerkpolitieke motieven een rol. Maar om de grote traditie van vijf eeuwen psalmberijmen niet verloren te laten gaan, zullen christelijke dichters zich ook in de toekomst met de psalmen bezig moeten houden. Om zichzelf te ontwikkelen, om de hedendaagse poëzie te kunnen afmeten aan het Bijbelse denken, en om de traditie te bewaren.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer