„Atheïsme vooral moreel van aard”
Anders dan vaak wordt gedacht, is het atheïsme niet allereerst een intellectuele protestbeweging, maar een morele. Voor atheïsten is God niet zozeer onzichtbaar als wel ongewenst. Atheïsten zijn erop uit de morele rechtspraak af te schaffen door zich van de rechter te ontdoen.
Atheïsten staan hierin overigens niet alleen, schrijft de in India geboren auteur Dinesh D’Souza (1961) in zijn boek ”What’s So Great about Christianity?” „Ook gelovigen staan aan die verleiding bloot. We willen heel graag verlost worden van allerlei vormen van sociaal onheil, van armoede en ziekte tot oorlogen. Maar het kwaad dat we privé aanrichten, bijvoorbeeld met ons egoïsme, onze ontucht en onze trots, willen we graag ongemoeid laten. We hebben geestelijke genezing nodig, maar willen er niet aan.”
D’Souza’s voorouders werden door Portugese missionarissen tot het christendom bekeerd, vertelt hij in zijn boek – waarvan volgende week een Nederlandse vertaling verschijnt van de hand van Jaap de Berg, onder de titel ”Het christendom is zo gek nog niet” (uitg. Nieuw Amsterdam) „Toen ik in 1978 als student naar Amerika kwam, was ik vooral christen uit gewoonte. Maar terwijl ik me in het moderne Amerikaanse leven stortte, begon mijn geloof zich toch langzamerhand te verdiepen. De Engelse schrijver G. K. Chesterton heeft daar de uitdrukking „rebelse ommezwaai naar de orthodoxie” voor gebruikt.”
In zijn boek richt D’Souza zich tot „gelovigen en ongelovigen.” Met anderen constateert hij dat „een groep vooraanstaande atheïsten –onder wie tal van evolutiebiologen– in het openbaar een hevige aanval heeft gelanceerd op de godsdienst in het algemeen en het christendom in het bijzonder; aan aardig zijn hebben ze geen boodschap.”
Waar blijven echter de christenen die wéten „waarom het christendom nog zo gek niet is”? vraagt hij zich af. „In plaats van in deze seculiere wereld voor hun geloof op te komen –1 Petrus 3:15–, kiezen de meesten de weg van de minste weerstand.”
Met zijn boek wil de auteur, die zelf regelmatig in debat gaat met verklaard atheïsten als Christopher Hitchens, christenen een „set gereedschappen” verschaffen waarmee ze de „uitdaging” kunnen aangaan. Hij verdedigt hierbij het „onversneden christendom” (C. S. Lewis): de overtuigingen die protestanten en rooms-katholieken met elkaar delen. „Op dit christendom hebben de seculiere aanvallers het in wezen gemunt.”
Volgens D’Souza lijkt één trend zich duidelijk af te tekenen. „God heeft de toekomst en het atheïsme is op z’n retour.”
„Speel in op seksuele gevoelens”
Het atheïsme, stelt Dinesh D’Souza, beoogt één ding: uitroeiing van de godsdienst. „En daar moeten ook uw kinderen aan geloven.”
De atheïstische strategie is als volgt samen te vatten, aldus de auteur: „Laten godsdienstige mensen maar kinderen ter wereld brengen, dan voeden wij ze wel zo op dat ze het geloof van hun ouders gaan verfoeien.”
Hier ligt in zijn ogen ook de reden waarom verdedigers van de evolutieleer –die hij verenigbaar acht met de Bijbel– zo protesteren tegen lessen in alternatieven op door de overheid gesubsidieerde scholen.
Volgens D’Souza hanteren seculiere docenten vaak een bepaalde „aanpak” richting studenten met een traditonele geloofsopvatting. Eén: ze doen er „smalend” over. Een tweede strategie speelt in op hun seksualiteit. „Tegen de macht van de religie brengen wij een even sterke, zo niet sterkere macht in stelling: de macht van de hormonen”, zo citeert hij.