Hulpverlener Birma: Je probeert er het beste van te maken
Hoe lang kunnen slachtoffers van een ramp rekenen op westerse aandacht? Na ruim twee maanden is de cycloon in Birma uit de koppen van de kranten verdwenen, en dus ook uit de harten van de lezers. Ten onrechte, vindt Vincent Hoedt, die voor Artsen zonder Grenzen in het rampgebied was. Zo is de zaai- en planttijd volledig in het water gevallen, en dat betekent aan het eind van dit jaar: geen oogst.
Of het gesprek kan plaatsvinden in de jachthaven van Stellendam, op Goeree-Overflakkee, was zijn verzoek. Vincent Hoedt stond namelijk op het punt met vakantie te gaan en dat betekende dit keer: met zijn bootje uitvaren voor een tocht richting Scandinavië.
De locatie was ook om een andere reden treffend gekozen. In westelijke richting wordt het uitzicht gedomineerd door een donkere muur die uit het water omhoog lijkt te rijzen; de Haringvlietdam. Wie die naam in de mond neemt is vanzelf 55 jaar terug in de tijd, toen het op Flakkee ook een beetje Birma was. Tijdens de zware februaristorm braken op Flakkee en in Zeeland de dijken, en overspoelde de zee het Zuidwest-Nederlandse deltagebied.
Nu staat de Haringvlietdam er als een in beton gegoten regenboog dát stukje verleden levendig te houden, onder het motto ”Dat nooit meer”. Tegelijkertijd doet dit monument niet wat een monument hoort te doen: iedereen op afstand houden en constant naar zichzelf verwijzen. Dit bouwsel laat over zich lopen (en rijden) en dan riskeer je als monument ondergesneeuwd te raken met je boodschap. En dat bewoners het normaal gaan vinden wat eigenlijk abnormaal is: ongestoord wonen en werken in een laaggelegen delta.
In de Birmese Irrawaddydelta weten ze inmiddels wel beter. Een zware cycloon sleurde er op 2 mei een watervloed met zich mee het land op, met als direct gevolg meer dan 100.000 doden. Dat de anderen nog leven is voor hen een goddelijk wonder, maar dat ze in deze delta de komende maanden zullen overleven, is nog lang geen uitgemaakte zaak.
Tweeënhalve maand na die ramp heeft de krantenlezende internationale gemeenschap alweer andere dingen aan haar hoofd. Birma is uit de koppen verdwenen, en dus ook uit de harten van de lezers. Vincent Hoedt heeft zich erover verbaasd toen hij eind juni in Nederland terugkwam. Zijn hoofd zat nog wel vol met beelden van ploeterende mensen die hun leven weer op orde proberen te brengen en er maar niet in slagen de ramp achter zich te laten.
Hoedt is als logistiek manager in dienst bij de Nederlandse afdeling van Artsen zonder Grenzen (AzG). Hij deed logistiek werk voor AzG in onder meer Darfur, Liberia en Congo. Stuk voor stuk namen die voor zichzelf spreken en hun kale topografische betekenis zijn ontgroeid doordat ze symbool zijn geworden van menselijk leed en ontluistering. Vorige week zaterdag keerde Hoedt terug uit Birma, waar hij zes weken werkte onder de overlevenden van de cycloon Argis, in de Irrawaddydelta.
Welke zorgen hebt u mee naar huis genomen?
„De kans op ondervoeding van met name kinderen blijft groot. En ik ben erg benieuwd of onze psychosociale hulp aan de bevolking effectief zal zijn. En dan is er nog de verwoeste landbouw en visserij. De mensen in de delta gaan een onzekere toekomst tegemoet. Boeren en vissers klampten ons regelmatig aan: mijn land staat onder water en de grond is volledig verzilt, wat moeten we? We hebben geen geld voor nieuw zaaizaad en de buffels waar we mee ploegen zijn verdronken. En dat terwijl er deze maand gezaaid en geplant moet worden om in november te kunnen oogsten. Vissers zitten ook in de zorgen: ze raakten hun boten kwijt en kunnen niet aan nieuwe netten komen.”
U noemt psychosociale hulp. Wat zou een geseculariseerde Nederlander in zo’n cultuur aan hulp kunnen geven?
„Uiteraard schakelen we daar Birmese medewerkers voor in. En sowieso ben je daar in het begin helemaal niet mee bezig, dan staat voedselhulp, medische zorg en het zorgen voor onderdak voorop. Maar ik weet uit ervaring dat binnen een paar weken de symptomen van trauma’s opdoemen: hoge bloeddruk, hoofdpijn, slapeloosheid en paniekaanvallen zodra het weer hard gaat waaien.”
Hoedt vertelt dat hij en zijn collega’s mede om die reden snel schooltjes hebben opgezet in vluchtelingenkampen. Wanneer hun kinderen overdag op zo’n schooltje zitten, hebben de ouders tijd en rust om over hun zorgen en angsten te praten.
Artsen zonder Grenzen heeft de voedseldistributie (toch al geen corebusiness van AzG) inmiddels overgedragen aan andere organisaties, en concentreert zich nu op gezondheidszorg en op die psychosociale hulp. De mobiele klinieken van het eerste uur, bemand door artsen die meereisden met de distributieteams, worden daartoe vervangen door vaste consultatieposten. Verder blijft men doorgaan met watersanitatie, waartoe het leegpompen en het reinigen van verzilte waterputten en dorpsvijvers behoren. Ook het regelen van opvang van regenwater blijft een belangrijk programmapunt.
Er is tot nog toe geen sprake van een massale uitbraak van ziekten. Hoe is dat mogelijk?
„Dat is inderdaad nog niet gebeurd. Vrijwel alle dodelijke slachtoffers vielen tijdens de cycloon. Een stukje van een verklaring zou kunnen zijn dat naar verhouding weinig mensen langere tijd boven op elkaar in vluchtelingenkampen hebben gezeten. Die kampen waren er wel, en sommige zitten, met 20.000 tot 30.000 mensen, nog overvol, maar het overgrote deel van de overlevenden vluchtte naar schooltjes en kloosters, en zijn vandaar teruggegaan naar hun dorpen.”
Een organisatie die volledig denkt en handelt vanuit humanitaire overwegingen moet samenwerken met een regime dat behoud van zijn machtspositie als prioriteit heeft. Lijkt me voor een logistiek coördinator buitengewoon lastig.
„Als coördinator zat ik regelmatig met vertegenwoordigers van de regering om de tafel om uit te leggen waar we werkten en wat we deden. Maar dat ging vrij goed. Men was over het algemeen erg blij met wat we deden. Er is ons nooit iets in de weg gelegd, in de zin van: in dit dorp mag je wel distribueren, en daar niet. Ik heb ook niets gemerkt van doelbewuste discriminatie van bepaalde (juntakritische) bevolkingsgroepen.”
Hoedt vertelt dat het binnenkrijgen van buitenlandse hulpverleners in het rampgebied voortdurend op grote problemen stuitte, maar waren ze eenmaal in het gebied, dan konden ze eigenlijk alles doen wat ze wilden doen. „We hadden ook nauwelijks contact met de hogere autoriteiten. Dat wil niet zeggen dat de hulpverleners niet meer in de gaten werden gehouden zodra ze tussen het tentzeil en de houten planken zaten. In de dorpen houdt iedereen elkaar in de gaten, en wij overlegden er met dorpsoudsten en politieagenten, op hun manier allemaal onderdeel van ’het systeem’. Maar ook zij waren familie kwijtgeraakt, en hadden behoefte hulpgoederen.”
Welke bittere herinneringen houdt u over aan uw Birmese tijd?
„Het doorsturen door de autoriteiten van mensen van het ene naar het andere kamp, zonder ook maar enige vorm van overleg, en zonder enige belangstelling voor wat wij voor die mensen in dat kamp hadden opgezet aan hulp. Ik heb het voor mijn ogen zien gebeuren. Je probeert er dan het beste van te maken door die mensen nog een deken mee te geven, of met hen mee te gaan en te pogen op de nieuwe plek ook weer wat van de grond te krijgen aan medische zorg en onderwijs voor de kinderen.”
Hoedt zegt veel schrijnende verhalen te hebben gehoord van gevluchte mensen die onder dwang naar hun dorpen terug moesten, terwijl daar helemaal niets meer overeind stond. Anderen werden voor de keus gesteld: terug naar het dorp, of je laten opsluiten in een vluchtelingenkamp, waar de leefomstandigheden vaak bar slecht waren. „Verschillende families kwamen vaak in een tent van 3 bij 3,5 meter terecht, en dan ben je als ouders van een dochter van zeventien niet blij dat tegenover je een familie met een paar jonge knapen zit.
Bitter was ook het feit dat collega-hulpverleners uit het buitenland tegen werden gehouden door de autoriteiten. Dan vertelden ze later dat ze twee weken hadden zitten wachten om de benodigde papieren te krijgen, terwijl wij hier zaten te springen om hun inzet.” Hoedt voegt eraan toe dat zijn organisatie de schade van dit traineren beperkt heeft weten te houden dankzij de inzet van hulpverleners die elders in Birma aan het werk waren. Al vijftien jaar is AzG actief in het land en begin mei werd een deel van die inheemse staf -zo’n 200 man/vrouw- even uitgeleend aan de Irrawaddydelta.
„Ze zitten vast op hun troon als bloedzuigers aan mensenvlees”
”Where do we go now?” (Wat nu? Welke kant moeten we op?) Met die kop vol vertwijfeling begon een zekere ”Feraya” begin deze maand haar opiniestuk in The Irrawaddy, het digitale nieuwsbulletin van de Birmese oppositie. Niets, zo lijkt, kan het Birmese regime uit zijn machtspositie krijgen. „Ze hebben zich aan hun tronen vastgezogen zoals bloedzuigers dat doen aan mensenvlees, intussen zo veel mogelijk bloed zuigend uit hun slachtoffers, teneinde zichzelf vet te mesten. Ze zullen niet loslaten tenzij ze worden doodgedrukt.”
Uit Feraya’s woorden klinkt overduidelijk teleurstelling over het uitblijven van een opstand of coup na de afschuwelijke cycloon van begin mei. Het land bleek toen sowieso niet voorbereid op een ramp van deze omvang. Zo was er geen waarschuwingssysteem en geen evacuatieplan voor de bevolking in het Irrawaddydeltagebied. Vervolgens toonde het regime zich ongeïnteresseerd in de hulpverlening, en onbekwaam om zelf effectief in actie te komen. De juntaleden lieten de hulp over aan privéorganisaties en individuen. En zelfs dat is nog te positief uitgedrukt. Hulporganisaties binnen en buiten Birma klaagden in eerste instantie immers over systematische tegenwerking door de autoriteiten.
Even leek het erop dat het regime zijn positie had verspeeld. En dat de wanhoop en woede in de delta zouden leiden tot een nieuwe volksopstand, nog heviger dan die van september vorig jaar, toen de bevolking onder leiding van boeddhistische monniken de straten op ging, maar op bloedige wijze tot zwijgen werd gebracht door het leger.
Feraya gelooft echter niet meer in een succesvolle opstand. „Velen van ons zijn al jaren activisten, en we weten het: het is een ondankbaar werk wat we doen, en een moeilijke weg die we moeten gaan. Maar we gaan door en hopen dat op een dag we het licht aan het eind van de tunnel zullen zien.” „Het is ook niet onze schuld”, voegt ze eraan toe, „dat het zo gaat. Niemand van ons kan worden beschuldigd van fouten.”
Die laatste opmerking werd haar niet in dank afgenomen. Zo reageert een week later ene Kyaw Zwa Moe met een opiniestuk getiteld ”Waarom de generaals winnen”. Moe begint zijn artikel met een cynisch grapje. Wanneer twee Birmezen elkaar ontmoeten, zullen er gegarandeerd drie partijen ontstaan. Twee partijen richten ze ieder voor zich op; de derde is een coalitiepartij waarin zij beiden zijn vertegenwoordigd. De grap is een opmaat naar een serieuze boodschap: de oppositie ontbeert eenheid, en dat verklaart waarom de generaals kunnen blijven zitten. Die ongekende verdeeldheid bleek al in 1990, bij de toen gehouden vrije verkiezingen. Meer dan 200 oppositiepartijen werden toen in korte tijd opgericht. En, voegt hij eraan toe, zelfs de NLD, de belangrijkste oppositiepartij van Aung San Suu Kyi, heeft nog altijd drie leiders.
Andere reacties op Feraya’s opiniestuk hadden dezelfde inhoud. Eenheid binnen het oppositiefront is het meest gevaarlijke wapen dat de dictators vrezen, schrijft Salai Kipp Kho Lian. Zij houden zich immers in het zadel met hun verdeel en heerstactiek.
De omvang van de Birmese elite die profiteert van dit juntabeleid wordt geschat op een kleine 10 procent van de bevolking. Deze elite bestaat uit een groep officieren, uit topambtenaren en een aantal vermogende ondernemers (rijk geworden van hun handel met en in opdracht van de junta). Met hun families is deze elite goed voor zo’n 5 miljoen mensen.
De verdeel-en-heerstactiek komt duidelijk naar voren op wetenschappelijk gebied. Zo zijn de grote universiteiten, vanouds kweekbodems van studentenverzet, gesloten en vervangen door 140 miniuniversiteiten die verspreid over het land zijn opgericht.
Verdeel en heers ook jegens de etnische verzetsgroepen (niet Birmese bevolkingsgroepen als de Karen, de Shan en de Chin). Met enkele van deze groepen heeft het regime regionale wapenstilstanden gesloten in ruil voor een bepaalde vorm van autonomie. Van een gesloten verzetsfront van de kant van deze etnische groepen is daardoor geen sprake meer.
Intussen is het regime zelf bezig om de interne eenheid juist te behouden of te herstellen. Zo waren er begin vorige maand berichten over een grootscheepse herverdeling van posten binnen de junta, waarbij maar liefst bijna 400 officieren betrokken waren. Drie sterke facties, allemaal trouw aan, en ook nog eens familie van Birma’s hoogste baas, generaal Than Shwe, zouden uit die reorganisatie zijn gekomen.
Maar volgens berichten uit het oppositiefront broeit het ook in de kringen van het verzet. In de vroegere hoofdstad Rangoon zouden ondergrondse groepen jongeren hoop hebben gevat uit de cycloon Nargis. Het regime zou volgens hen nog nooit zo zwak hebben gestaan, en daarom zou een volksopstand dit keer grote kans van slagen hebben. De groepjes beraden zich op nieuwe betogingen, om het vuur van de grote demonstraties van vorig jaar september nieuw leven in te blazen.
De mate van geweld die ze dan zouden gaan gebruiken, was nog onbeantwoord. Daarover waren de groepen, hoe kan het anders, nog onderling verdeeld.