Binnenland
Zonder aanzien des persoons

Onafhankelijk, onpartijdig, integer. Die eigenschappen moeten elke rechter stempelen, zegt mr. J. S. (Stef) van der Kolk, president van de rechtbank in Assen. „Ik ben me bewust van mijn christelijke geloofsopvattingen, maar houd er tegelijk in mijn werk afstand van.”

J. Visscher
27 June 2008 19:44Gewijzigd op 14 November 2020 06:02
Mr. J. S. (Stef) van der Kolk. Foto en montage RD, Anton Dommerholt
Mr. J. S. (Stef) van der Kolk. Foto en montage RD, Anton Dommerholt

Voor hem op tafel in zijn werkkamer in het monumentale rechtbankgebouw in Assen liggen een paar vellen papier met handgeschreven aantekeningen. Rechter mr. J. S. van der Kolk (52) heeft zich terdege voorbereid op een vraaggesprek over de relatie tussen zijn christen-zijn en het ambt van rechter.

Hij formuleert behoedzaam en „wil de lezers van het Reformatorisch Dagblad vooral meegeven dat je je als christen niet belemmerd hoeft te voelen om werkzaam te zijn binnen het Nederlandse rechtssysteem.”

Vooraf had de magistraat, kerkend bij de protestantse gemeente (PKN) in Meppel, aangegeven dat hij zichzelf weliswaar niet tot de directe achterban van deze krant rekent, maar wel wil staan voor de „orthodoxe hoofdlijnen binnen het christendom.”

In hoeverre geeft u in uw werk als rechter gestalte aan uw christelijke geloofsovertuiging?
„Dat is een moeilijke vraag. Ik ben rechter én christen. Essentieel is dat een rechter onpartijdig, onafhankelijk en integer moet zijn. Dat hij zonder aanzien des persoons rechtspreekt. Met minder kun je niet toe. Je spreekt recht volgens de geldende wetgeving. Daar heb je een eed op afgelegd.”

U neemt ook uw principiële bagage mee?
„Natuurlijk ben ik me bewust van mijn christelijke geloofsovertuiging. Dan besef ik dat die achtergrond op gespannen voet kan staan met mijn werk. Een rechter is een mens van vlees en bloed, met zijn eigen geschiedenis. De een komt uit een arbeidersgezin, de ander uit een meer intellectueel milieu, een derde is gevormd door een bepaalde religieuze levensovertuiging.”

Hoe werkt uw christelijke achtergrond precies door in uw optreden?
„Dat is best lastig te formuleren. Als ik als rechter word geconfronteerd met bijvoorbeeld een fraudezaak, houd ik in mijn achterhoofd dat een mens geneigd is tot alle kwaad. Die Bijbelse notie is voor mij een duidelijke werkelijkheid. Maar dat laat onverlet dat ik een zaak heb te beoordelen volgens de richtlijnen in het Nederlandse recht.”

Is ons rechtssysteem geworteld in de joods-christelijke traditie?
„Dat denk ik zeker. Het heeft kenmerken van de Grieks-Romeinse, de joodse en de christelijke cultuur. Bij uitstek Bijbelse begrippen als gerechtigheid en barmhartigheid vinden hun weerslag in de wetgeving.

Noties als het afleggen van de eed, waarbij je belooft onpartijdig te zijn, zijn terug te vinden in oudtestamentische geschriften als Leviticus en Deuteronomium. Ook daar is reeds te lezen dat je armen en aanzienlijken gelijk moet behandelen.

Het Nieuwe Testament bevat gedachten over oordelen en straf. Zo veroordeelt Jezus de overspelige vrouw niet. Hij vraagt de omstanders of ze zelf zonder zonde zijn.

Als rechter heb je geregeld te maken met vragen rond evenredigheid en billijkheid. Onder meer op het gebied van het arbeidsrecht. Heeft iemand bijvoorbeeld na ontslag recht op een uitkering? Is hij verwijtbaar werkloos?”

U bent hoeder van de wet in een rechtssysteem dat wetten kent waartegen christenen te hoop lopen. Denk aan de euthanasie- en abortuswetgeving.
„Het parlement zorgt voor de totstandkoming van wetten. Daar vindt de strijd der geesten plaats. Opvattingen in de samenleving verschuiven. Vroeger discussieerde men over de handelingsonbekwame huisvrouw en het vrouwenkiesrecht. Dat zijn geen punten van discussie meer.”

Leidt het feit dat u werkt in een dergelijk rechtssysteem bij u tot een gewetensconflict?
„Ik heb daar geen ervaring mee. Natuurlijk heb je voor de ene wet meer sympathie dan voor de andere. Toch vind ik dat je als christen in dit land heel goed rechter kunt zijn. In ons rechtssysteem is de beschermwaardigheid van het individu gewaarborgd. Discriminatie wordt tegengegaan.”

Bent u nu niet te optimistisch? Tegenstanders van bijvoorbeeld abortus zullen u dat niet nazeggen.
„Ik zit niet in het parlement maar ben rechter en ik heb me te voegen naar de geldende wetten, zowel nationaal als internationaal.”

Leidt dat toch niet tot innerlijke strijd, als u zich als rechter conformeert aan wetten die tegen de Bijbel indruisen?
„Nee. Natuurlijk zijn er in de samenleving altijd mensen die zeggen: Deze rechtsstaat is de onze niet. Dat geluid klonk bijvoorbeeld tijdens de bewapeningswedloop of was wel eens te horen binnen de kraakbeweging.

Als een rechter denkt dat hij zich onvoldoende vrij voelt om tot een onafhankelijke beoordeling van een zaak te komen, kan hij afzien van de zaak. Dat is het verschoningsrecht.

Als ik bestolen word, moet ik natuurlijk de zaak tegen de verdachte van die diefstal niet behandelen. Zelf heb ik ooit een zaak afgewezen rond een bouwkwestie, omdat ik vlak bij de betreffende locatie woonde.

Als rechter moet je je afvragen of je in staat bent onbevangen naar een zaak te kijken. Ik ben me bewust van mijn christelijke geloofsopvattingen, maar houd tegelijk in mijn werk professionele afstand.”

Met het gevaar dat je een tweepersoon wordt?
„Zo’n opstelling zet je onder spanning. Je bent immers ook een mens van vlees en bloed. Ik moest ooit een zaak doen waarbij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) iemand asiel had geweigerd. De vrouw moest het land uit. Pas ter zitting kreeg ik een brief onder ogen van een medicus die meldde dat de asielzoeker aan een ernstige vorm van kanker leed en nog maar zes maanden te leven had. Strikt juridisch gezien had ik de IND gelijk kunnen geven. Met als gevolg dat de zieke vrouw het land zou worden uitgezet. Dat vond ik te ver gaan. Dus heb ik de IND voorgehouden: U trekt de zaak in of ik stel de zaak uit.”

Kunt u zich voorstellen dat binnen orthodox-christelijke kring wantrouwen heerst jegens het Nederlandse rechtssysteem? Zo onderzoekt de rechter bijvoorbeeld of de SGP vrouwen discrimineert.
„Ik kan me dat niet zo goed voorstellen. In de SGP-zaak zijn twee rechterlijke instanties, de Raad van State en het gerechtshof in Den Haag, tot uiteenlopende oordelen gekomen. De vraag of er sprake is van discriminatie moet aan de hand van wetgeving en jurisprudentie worden getoetst. Daar is het laatste woord nog niet over gesproken.

Ik denk dat alle groeperingen in ons land blij kunnen zijn met de evenwichtigheid in het rechterlijke systeem. Wij rechters nemen ook geluiden uit zeer orthodoxe kring serieus. Recent speelde tot bij het gerechtshof in Arnhem een zaak waarbij een vader uit Bunschoten zijn kinderen thuis lesgeeft, omdat in zijn optiek het reformatorische Van Lodensteincollege in Amersfoort niet rechtzinnig genoeg is. De rechter zegt dan niet: „Wat een flauwekul”, maar onderzoekt de opvatting van de man heel serieus.”

Kunnen mensen in Nederland over dertig jaar de homoseksuele praxis in het openbaar nog ongestraft als zonde betitelen? „Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag. Het gaat hierbij om de spanning tussen enerzijds de vrijheid van meningsuiting en anderzijds de strafbaarheid van zaken als smaad en laster. Invulling van een bepaald begrip is afhankelijk van tijd en plaats. Een woord als negerzoen was vroeger niet omstreden, nu wel. De vraag in hoeverre een woord als zonde in de toekomst als smaad en laster zal worden ervaren, wordt beïnvloed door zijn context en omstandigheden.”

DIT NOG EVEN…

Dit is het vierde deel van een serie over christenen die actief zijn of waren binnen de wereld van het recht. Volgende week het slot: hoogleraar strafrecht prof. mr. E. F. Stamhuis.

Loopbaan
Na als jurist werkzaam te zijn geweest bij de gemeente Bussum, trad mr. J. S. van der Kolk in 1984 aan als bestuursrechter in Den Bosch. In 1991 werd hij bij de rechtbank in Breda voorzitter van de sector bestuursrecht, alsmede vicepresident van de rechtbank. Vanaf 1998 is hij president van de rechtbank in Assen. Van der Kolk werkt daar op diverse rechtsterreinen.

Welk boek spreekt u aan?
„Ik noem er twee. ”Schuld en boete” van de Russische schrijver F. M. Dostojevski. De vrouwfiguur volgt de mannelijke hoofdpersoon, die een vreselijke misdaad heeft gepleegd, tot in het werkkamp. Indrukwekkend vind ik ook het boek ”Knielen op een bed violen” van Jan Siebelink, een boek dat zich afspeelt in orthodox christelijke kring. Fascinerend hoe de echtgenote haar man ondanks alle problemen zo liefdevol blijft bijstaan.”

Altijd rechter willen worden?
„Op de hbs had ik een heel goede docent recht. Die heeft me de belangstelling voor het vak bijgebracht. In Bussum was ik jurist onder de toenmalige burgemeester Jan Aantjes, broer van CDA politicus Willem Aantjes. Op het gemeentehuis moest ik besluiten voorbereiden rond bijvoorbeeld de aanpak van krakers. Die zaken kwamen dan uiteindelijk in beroep bij de Raad van State terecht. Dat vond ik interessant. Zodoende heb ik me aangemeld voor de rechterlijke macht. Als rechter wil ik meehelpen de samenleving goed te laten functioneren.”

Welke zaak zult u niet vergeten?
„Een zaak waarbij pijnlijk duidelijk werd hoe arbitrair wetgeving kan zijn. Het ging om een weduwe van een man die overleed kort voor het moment dat zij veertig werd. Op grond van de regelgeving moest ik de uitspraak doen dat de vrouw maar een heel korte periode een weduwenuitkering zou krijgen. Als haar man tien dagen later was overleden, zou de vrouw een permanente uitkering hebben gekregen. Dan gaat het om schrijnende uitspraken.”


RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer