Kerk & religie
Gods oogappel

Liefde voor Israël, voor het joodse volk: hij kreeg die van huis uit mee. „Wat ik mij nog goed herinner”, zegt dr. M. van Campen, „is dat mijn oma wel eens zei: „Denk erom, Israël is Gods oogappel.” Ze bad er ook regelmatig voor.” Het zou zijn denken blijvend stempelen. Aan de Universiteit Leiden promoveerde de hervormd-gereformeerde theoloog woensdag op het proefschrift ”Gans Israël. Voetiaanse en coccejaanse visies op de joden gedurende de zeventiende en achttiende eeuw”.

A. de Heer
In een volle Leidse Lokhorstkerk verdedigde drs. M. van Campen (met naast hem zijn paranimfen rabbijn Binyomin Jacobs en dr. Wulfert de Greef) woensdag-middag zijn dissertatie ”Gans Israël. Voetiaanse en coccejaanse visies op de joden gedurende de zevent
In een volle Leidse Lokhorstkerk verdedigde drs. M. van Campen (met naast hem zijn paranimfen rabbijn Binyomin Jacobs en dr. Wulfert de Greef) woensdag-middag zijn dissertatie ”Gans Israël. Voetiaanse en coccejaanse visies op de joden gedurende de zevent
Die diepgewortelde liefde tot het joodse volk tref je her en der in Nederland nóg aan, ondervond de promovendus in de achterliggende vijftien, twintig jaar. In Zeeland, in Zuid-Holland, Noord-Brabant. „Juist onder gewone gemeenteleden. Onder de verzamelaars van oude schrijvers, onder de -laat ik zeggen- vromen in den lande.”

Het heeft hem ontroerd, zegt hij. „Velen van hen hebben me fantastisch geholpen. Door royaal zeer zeldzame boeken af te staan, bijvoorbeeld; vaak voor langere tijd. Maar ook gewoon, door hun meeleven.”

Hoe dachten en spraken, schreven en handelden de oude schrijvers” ten opzichte van de joden? Welke visie hadden zij op hun toekomst, onder andere in het licht van Romeinen 11: „en alzo zal geheel Israël (gans Israël) zalig worden”?

Het antwoord op deze vragen, die als een rode draad door zijn dissertatie heen lopen, heeft hem „buitengewoon verrast”, zegt dr. Van Campen, die opgroeide in een bevindelijk hervormd milieu in ’s-Grevelduin-Capelle (NB). „Het is werkelijk ongelooflijk hoe uitvoerig, hoe diepgaand gereformeerde theologen in de zeventiende en de achttiende eeuw -voetianen en coccejanen- zich met deze thematiek hebben beziggehouden.”

S. van der Linde
Hier lag dan ook een onderzoeksterrein braak. „Toen ik nog theologie studeerde in Utrecht, was ik een paar jaar assistent bij prof. dr. S. van der Linde, een groot kenner van de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme. Hij woonde in zo’n groot, statig herenhuis dat bijna verzakte van de oude drukken. Van Brakels Redelijke Godsdienst had hij meer dan twintig drukken staan. Op een gegeven moment vroeg ik hem of hij mij iets kon aanreiken over Romeinen 11. Ik wilde weten of de liefde tot het joodse volk die ik had meegekregen, terug te voeren was op de bronnen van de gereformeerde traditie.”

Prof. Van der Linde gaf hem weinig kans. „Wilhelmus à Brakel, ja, maar verder geloof ik niet dat er veel is, zei hij.”

Een maand later stuurde de erudiete hoogleraar zijn assistent een briefje waarin hij op diens vraag terugkwam. Hij had zich vergist. „Er was veel meer over Romeinen 11 geschreven, meldde hij, maar hij had het altijd over het hoofd gezien.”

In zijn dissertatie, waarvan ook een handelseditie verscheen (uitg. Boekencentrum, 659 blz.), gaat dr. Van Campen hen een voor een na, de oude schrijvers. In het eerste deel een aantal voetianen, geestverwanten van ds. Gisbertus Voetius (1589-1676). In het tweede de coccejanen, volgelingen van Johannes Coccejus (1603-1669), Voetius’ grote tegenspeler. Overigens vormt het proefschrift het middendeel van een drieluik. ”Gans Israël I” en ”Gans Israël III” -eveneens van zijn hand- zullen later verschijnen.

Toevlucht
„Hoewel de Reformatie in diverse opzichten valt te prefereren boven de Nadere Reformatie, geldt het tegenovergestelde voor wat betreft de eschatologie in het algemeen en de toekomstverwachting voor Israël in het bijzonder”, poneerde de auteur als een van de stellingen bij zijn dissertatie.

Hoe verklaart u de brede aandacht voor de joden ten tijde van de Nadere Reformatie?
„Allereerst was er het gegeven dat veel joden in die tijd in Nederland hun toevlucht zochten, vooral in de grote steden. Joden vanuit Spanje en Portugal, later ook vanuit Duitsland en Polen. Dat dwong theologen tot reflectie, tot nadenken.

In de tweede plaats kwam er een nieuwe hermeneutiek, een nieuwe uitleg van de Bijbel, op. De profetieën werden niet alleen meer vergeestelijkt, zoals dat in de middeleeuwse theologie gebruikelijk was. Ze werden vaker letterlijk genomen.

Als derde merk je hier de invloed van onder anderen de Schotse puriteinen. Velen van hen staken hun verwachting voor het joodse volk niet onder stoelen of banken.”

Overigens, zegt dr. Van Campen, „was het motief van veel theologen nadrukkelijk missionair, en schreven ze over de toekomst van het joodse volk vaak veel mooier dan over hun joodse stadsgenoten.” Voetius bijvoorbeeld: „Zonder blikken of blozen verkondigt ook hij de eeuwenoude leugens over rituele kindermoord en vergiftiging van de waterbronnen door joden.”

Zeven tijdperken
Israël leefde écht breed, ontdekte de promovendus, al gold dit zeker niet alle oude schrijvers. „Maar neem Johannes Hoornbeeck, of Jacobus Koelman. Of, inderdaad, Wilhelmus à Brakel. Theodorus van der Groe, in zijn catechismuspreek over Zondag 19.”

Laatstgenoemde deelde de geschiedenis in in zeven tijdperken: van Adam (na de zondeval) tot Noach; van Sem tot Abraham; van Abraham tot de exodus uit Egypte; van de wetgeving bij de Sinaï tot de komst van Jezus Christus; van Pinksteren tot het ingaan van de volheid der heidenen; van de bekering der joden tot het einde van de wereld en, als zevende: van de wederkomst van Jezus tot in de eeuwigheid.

Wat het zesde tijdperk betreft: dán wordt het verbond weer op de „solemneelste wijze” tussen God en Zijn oude volk opgericht, zo merkt de Kralingse theoloog op, voor het oog van de hele wereld. „Daaraan denkend”, schrijft dr. Van Campen, „roept Van der Groe vol verwondering uit:

„O! wat sal dit dan niet een blyde en zalige Tydt op den aardbodem syn, als de almachtige Godt met syn eigen handt het oude Israël, na desselfs langduerige Verwerpinge, in syn Verbondt weder sal inenten.””

Wanneer dit alles zal plaatshebben, daarover laat Van der Groe zich niet uit. „Volgens deze oude schrijver moeten we niet al te nieuwsgierig willen zijn. Want hoe klaar en heerlijk de profetische voorzeggingen op dit terrein ook zijn, het juiste licht zal ons pas opgaan op het moment dat de vervulling daar is. Hij laat het bij de vaststelling dat zij in de zesde periode van het verbond zal plaatsvinden en een „heerlijke staat der Kerk” met zich mee zal brengen.”

Chiliasme
Met zijn periodisering van de wereldgeschiedenis lijkt Theodorus van der Groe in het coccejaanse spoor te gaan, aldus dr. Van Campen, sinds kort predikant van de hervormde gemeente te Zwartebroek. „Al baseert hij zich nergens expliciet op hun geschriften.”

Was Van der Groe een chiliast, zoals sommige onderzoekers vaststellen? „Als één ding me toch wel duidelijk is geworden, is het dat het chiliasme onder de oudvaders veel breder heeft geleefd dan wij voor waar willen hebben.”

Het ligt er maar aan wat je onder chiliasme verstaat, zegt hij. „In mijn proefschrift maak ik, bij wijze van werkhypothese, een onderscheid tussen pre- en postchiliasme. Ik hoop dat dit verhelderend werkt en tot minder koudwatervrees voor de term chiliasme leidt. Als je zegt: De oudvaders waren geen chiliasten, en je bedóélt dat ze geen revolutie wilden en geen lichamelijke regering van Christus op aarde verwachtten, dan zeg ik: Dat klopt - zie bijvoorbeeld het conflict tussen ds. Franciscus Ridderus en de chiliast Alhard de Raedt in Rotterdam. De oudvaders waren dus geen prechiliasten. Maar velen van hen verwachtten vóór Christus’ wederkomst wél een bloeiperiode voor de kerk op aarde, een terugkeer van de joden naar het land Kanaän, een massale toebrenging van joden tot Jezus Christus. Tal van gereformeerde theologen waren wel degelijk postchiliast.”

Veel oude schrijvers passeren in uw boek de revue. Wie van hen boeide u het meest?
„Ik denk toch de Amsterdamse predikant Hero Sibersma, een coccejaan. Ongelooflijk, hoe hij zich inspande om zijn joodse stadsgenoten te bereiken, onder meer met tal van schriftelijke aanspraken; hoe hij zijn gemeenteleden ook aanspoorde om hen tot jaloersheid te verwekken. Dat laatste deed Abraham Hellenbroek trouwens ook, en andere theologen met hem. Velen verdiepten zich ter wille van de ontmoeting met joden ook in het Hebreeuws en in de joodse geschriften. In de kabbalistiek zelfs.

Boeiend, ja, ook de voetiaan Andreas Essenius vind ik bijzonder interessant. Hoe hij zich bijvoorbeeld bezighield met de deining rond Sabbatai Zwi, die zichzelf uitgaf voor de Messias. Essenius blijkt ook een grote rol te hebben gespeeld bij de beraadslagingen in de classis Utrecht over een ambitieus project tot bekering van de joden.”

Als je leest hoe fundamenteel er in de zeventiende en de achttiende eeuw is nagedacht over Israël, denk je: veel hedendaagse Israëldeputaatschappen en -commissies zijn bezig het wiel opnieuw uit te vinden.
„Wij zijn maar krullenjongens! Zeker als je bedenkt dat er toen van een concrete staat Israël nog lang geen sprake was. Als je ook leest hoe iemand als de Utrechtse hoogleraar Johannes Hoornbeeck de bestudering van het jodendom tot prioriteit nummer één maakte, of hoe hij een boek van 600 bladzijden in het Latijn schreef over de geschilpunten van jodendom en christendom: indrukwekkend.”

Hoe verklaart u dat velen die zich verwant weten met de oude schrijvers déze kant van hen over het hoofd hebben gezien, dit misschien nog altijd doen?
„Ik weet dat niet goed. In deel III van ”Gans Israël” wil ik die vraag onder ogen zien. Maar het is heel opvallend dat de lijn na de achttiende eeuw is neergebogen. Er kwam veel minder oog voor de joden en hun toekomst. De vervangingsleer vond weer breed ingang. In het Réveil had men wel oog voor Israël, denk aan Bilderdijk, Da Costa en Capadose. Maar de Afscheiding: nee; de Doleantie: nee. Van de anti-joodse uitspraken van Abraham Kuyper schrik je. Ook bij ds. G. H. Kersten trof je een anti-joodse houding aan - in tegenstelling overigens tot ds. R. Kok.”

Beschouwden bevindelijk gereformeerden Wilhelmus à Brakel als Vader Brakel, voor zijn visie op Israël zijn velen „doof en blind” geweest, constateert de auteur in zijn proefschrift (noot 106). „Vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog trof men bij predikanten en gemeenteleden die de Redelijke Godsdienst naast de Bijbel in hun boekenkast hadden staan, een anti-joodse houding aan.”

Gereformeerde Bond
Tot na de Tweede Wereldoorlog is Israël vrijwel afwezig geweest in het kerkelijk leven, zegt de promovendus, uitzonderingen daargelaten. Via Miskotte en Van Ruler, die het Oude Testament herontdekten, kwam de belangstelling ervoor terug. „Maar nota bene de bonders, de nazaten van mijn helden, waren in 1951 vrijwel allemaal tegen de nieuwe kerkorde van de Hervormde Kerk. En waarom? Mede vanwege het artikel waarin de onopgeefbare verbondenheid met Israël werd beleden!”

Vanaf de jaren zeventig kreeg de rechterflank van de gereformeerde gezindte alsnog oog voor Israël. Maar, stelt dr. Van Campen vast, „inmiddels begint ook hier het tij weer wat te keren. We weten het allemaal niet zo goed meer. Neem ook de recente verklaring van de Protestantse Kerk inzake het conflict tussen Hezbollah en Israël: ik heb me er ontzettend voor gegeneerd. Zó kleurloos. We hebben blijkbaar opnieuw grote moeite om onze solidariteit met onze oudste broeder publiekelijk uit te spreken.”

Bent u bij de oude schrijvers ook hoop voor moslims tegengekomen?
„Sommige theologen, onder wie Voetius en Coccejus, hielden zich, behalve met het jodendom, ook intensief bezig met de islam. Maar de toon van hun geschriften is sterk polemisch. De „mohammedanen”, de „Turken” werden mét de paus van Rome als de antichrist beschouwd. Veelzeggend is wel de bekende uitdrukking: Liever Turks dan paaps.”

Hoe ziet u zelf de toekomst van Israël?
„Ik wil heel voorzichtig zijn. De uitkomst van de profetieën maakt pas goed duidelijk wat die profetieën bedoelden. Maar als ik het Oude Testament lees, sluit ik niet uit dat de weg van Israël nog door de diepte zal gaan. Jeruzalem wordt een lastige steen waar iedereen zich mee gaat bemoeien. Dat zie je nu al, wat op zich al een bewijs is dat het hier om veel meer gaat dan om zomaar een conflict. Het gaat hier om een geestelijke strijd. Ook daarom is het zo belangrijk dat we pal achter Israël blijven staan, zonder daarmee de nood van de Palestijn over het hoofd te zien.

En verder: Alzo zal gans Israël zalig worden. Er staan nog dingen te gebeuren voor de jongste dag. Ik kán niet anders dan, in de lijn van vele oude schrijvers, verwachten dat het nog tot een geestelijke opleving van Israël komt - waarin ook de kerk uit de heidenen, en zelfs de schepping, zal mogen delen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer