BANDA ATJEH - „Het is precies hetzelfde weer als toen de tsunami toesloeg.” Taxichauffeur Ari rijdt maandagmorgen door de nog verlaten straten van Banda Atjeh. De stad herdenkt de ramp, die precies een jaar geleden plaatsvond.
Ari herdenkt de vloedgolf niet. „Ik verloor mijn dochter, vader, moeder en veel neven en nichten. Maar ik kan niet treuren, want ik moet mijn brood verdienen.”
De uitspraak van stevig gebouwde taxichauffeur lijkt representatief voor de manier waarop in Banda Atjeh -de Indonesische stad die het hevigst werd getroffen door de tsunami- met de ramp wordt omgegaan. Voor velen gaat het leven gewoon door. Er zijn opzienbarend weinig herdenkingen in de stad.
Ook hulporganisaties organiseren niets. „De Indonesische overheid heeft ons gevraagd niets te organiseren tussen 23 en 26 december”, zegt een woordvoerder van het Rode Kruis.
Ook in de vele kampen gebeurt weinig. In kamp na kamp, van Banda Atjeh to Meulaboh, leggen leiders uit dat de overheid hen heeft uitgenodigd voor de officile herdenking. Zelf organiseren zij niets.
In het kamp Lhoong Raya wordt zondagavond gebeden voor de slachtoffers van de tsunami. „Deze gebeden herinneren ons aan de tsunami”, zegt de ’ustad’, de man die de gebeden leidt. „We bidden dat Allah hen de hemel binnenlaat.” De stemmen van de biddende mannen, vrouwen en kinderen stromen in perfecte harmonie het donkere kamp binnen. Het aantal deelnemers aan het gebed ligt onder de veertig en dat in een kamp met vele honderden inwoners. Overal rennen en spelen kinderen en hangen volwassenen voor de televisie. Aan de tsunami denken er maar weinigen.
Voor diegenen die wel bidden, is het echter een emotionele gebeurtenis. „Ik kan het niet in woorden uitleggen”, zegt een van hen. „Ik verloor 3 van mijn kinderen en 67 neven en nichten. Ik stond op een brug dicht bij de zee en zag alles gebeuren. Een boel schreeuwende en gillende mensen, maar ik kon niets doen.” Als hij praat, wellen tranen op in zijn ogen.
De Indonesische overheid heeft herdenkingen georganiseerd rond een driedaags bezoek van president Yudhoyono. De president bezoekt moskeeën, massagraven en hulpprojecten. In een artikel in de Jakarta Post worden deze herdenkingen echter gezien als een verkwisting van geld. De fondsen zouden beter onder de overlevenden kunnen worden verdeeld, aldus de krant.
Voor veel overlevenden lijkt het leed van de tsunami meer een persoonlijke aangelegenheid dan iets dat publiek moet worden gedeeld. Hoogleraar Didy Rachmadi brengt de 26e december thuis door. „Dit is niet mijn huis. Ik ben een vluchteling hier”, legt hij uit. Hij verloor zijn zoon, zijn zuster en al zijn bezittingen. Nu wonen hij en de rest van zijn gezin al een jaar bij een collega.
Op maandagmorgen om half zes wachten de twee gezinnen in de woonkamer. Zodra buiten de oproep om te bidden door de donkere morgen galmt, knielen de familieleden op tapijten op de vloer.
„Dit is een speciale dag”, zegt Rachmadi. „We denken aan onze vrienden en familieleden. We bidden voor hen. Alle plekken in Banda Atjeh hebben nu een speciale betekenis. Zelfs de mensen die niet direct betrokken waren bij de tsunami, zijn er door beïnvloed. Velen herbergen en voeden overlevenden.”
Terwijl Rachmadi’s moeder en enkele zusters na het gebed op tv beelden van de tsunami zien, blijven de mannen in de woonkamer, ver weg van de televisie. „Ik wil de tsunami niet herdenken”, legt de hoogleraar uit.
Maar de dag dwingt hem dat toch te doen. Het gezin maakt er echter een eenvoudige dag van van introspectie en gebed. Een heel persoonlijke manier om de tsunami te herdenken. Het gaat bidden in de moskee, zegt Rachmadi. „Vervolgens gaan we naar het grote massagraf bij het vliegveld om te bidden. En daarna bezoeken we vrienden om samen te bidden.”
Veel overlevenden lijken hetzelfde te doen. Het massagraf in het zwaar getroffen Ulee Lheue ligt er de hele dag relatief verlaten bij. Op zijn meest hurken er een vijftiental mensen langs het gras waar zij stilletjes bidden. Af en toe huilt er iemand.
Er staan weliswaar grote scharen mensen op de plaatsen die de president bezoekt, maar die zijn niet geïnteresseerd in de herdenking. „Komt hij deze kant wel op?” vraagt een vrouw. „Ik heb hem tijdens een vorig bezoek ook al niet kunnen zien.”
Maar voor anderen is de herdenking wel degelijk belangrijk. „Lang tijd wilde ik deze dag in de moskee doorbrengen”, legt de 24-jarige Nanda uit (veel inwoners van Atjeh gebruiken slechts een enkele naam). Zij staat bij de ingang van de enige nog staande moskee in Ulee Lheue.
„Hier woonde ik. Er is niets van over. Ik heb nu geen huis meer en woon bij mijn schoonzuster.” Meer dan 200 familieleden heeft ze verloren, legt ze uit. We hadden een enorm grote familie. „Neven en nichten, ooms en tantes, grootouders, ze zijn allemaal dood.” Haar ogen worden nat terwijl ze toch moedig probeert te glimlachen. Dan toont ze haar armen. Het haar staat recht overeind.
In de avond bezoekt de president de moskee in de stad. Het gebouw zit maar halfvol als hij eindelijk, een uur te laat op schema, arriveert. Na een korte toespraak snelt zijn kolonne van wagens weer weg. Buiten de moskee hebben mensen hem enkel op de vele televisies gezien.