Ex-krijgsgevangene Dolf Winkler (88) overleefde in Thailand de Birma-spoorlijn en in Japan de beruchte kolenmijnen. Zijn dagboek, dat hij na de Bevrijding voltooide, verloor hij later uit het oog. Toen zijn vrouw het bijna vijftig jaar later bij toeval terugvond, besloot hij het alsnog uit te geven. „Het blijft een authentiek getuigenis, maar van de haat- en wraakgevoelens die erin doorklinken, ben ik bevrijd.”
„Plotseling zwaaide de deur van mijn kamer open. „Waar is je dagboek?” schreeuwde de Jap. Ontkennen had geen zin; ik moest mijn aantekeningen inleveren. Alleen de blaadjes die ik onder mijn tatami (matje) bewaard had, zijn gered.”
Toen de Nederlandse krijgsgevangene en dwangarbeider in de oorlog gedwongen werd zijn ooggetuigenverslag af te staan aan de Japanse inspectie, dreigde alles in de vergetelheid te raken. Zijn beschrijving van de slag bij Kalidjati, zijn herinneringen aan het kamp des doods in Thailand, Rintin, en zijn bevrijding uit de Japanse kolenmijn in Mizumaki.
Daarom besloot Winkler onmiddellijk na de Bevrijding alles opnieuw op te schrijven. „Ik was in Manilla beland, waar ik me vrijwillig beschikbaar stelde voor het registreren van ex-krijgsgevangenen en vluchtelingen. In de tijd die ik overhield, heb ik mijn kampverleden opnieuw samengevat.”
KNIL-militair Winkler werd kort na het uitbreken van de oorlog gevangengenomen in Buitenzorg in Nederlands-Indië. „Verraden door de lokale bevolking”, verzucht hij, „omdat onze commandant ondanks onze waarschuwingen een deel van een mohammedaans gebedshuisje had ingericht als magazijn.”
In opdracht van de Japanse krijgsmacht werd Winkler belast met het begraven van doden. Tijdens die werkzaamheden stuitte hij op een massagraf. „Bij Tjiaterstelling lagen 72 geëxecuteerde militairen. Achteraf bleek het een sectie te zijn van het vijfde bataljon infanterie uit Semarang.” De moordpartij kwam aan het licht toen twee doodgewaande militairen van dit bataljon elkaar na de oorlog dankzij Winklers speurwerk weer terugvonden. „Toen is ook vastgesteld dat het kader van dit bataljon er voor de executie als een haas vandoor is gegaan.”
Later belandde Winkler in de kampen Kingsajok en Rintin in Thailand, als dwangarbeider voor de beruchte Birma-spoorlijn. „Je sleepte je van de ene dag naar de andere. Ik zie die stakker nog voor me die op zijn sterfbed een kinderbroekje vasthield en zei: Tijdens hun laatste bezoek gaf mijn vrouw mij dit broekje van mijn dochtertje omdat het nat was geworden. De volgende dag zouden ze het schoongewassen en al weer meenemen, maar ik heb ze nooit meer gezien.”
Goede herinneringen bewaart Winkler aan de kamparts Van der Meulen. „Hij begon maden te telen, met het doel ze de tropenzweren van de kamparbeiders te laten schoonvreten. Van in stukken gezaagde stammen van pisangbomen maakte hij verband.”
Winkler maakte de Bevrijding mee in de kolenmijnen van Mizumaki in Japan, een land dat hij na de oorlog nog 26 keer bezocht en waar hij een herdenkingsmonument bouwde. „De Japanse kampwachten herhaalden voortdurend: „Atomo djoto-nei: atoombom, niet goed.” Pas later begrepen we wat ze ermee bedoelden.”
Zijn na de Bevrijding voltooide dagboek raakte in de vergetelheid, totdat zijn vrouw het in 2003 ontdekte. „Op haar aanraden heb ik het uitgegeven, want het blijft een authentiek getuigenis”, zegt hij. Eén ding is er echter veranderd, zo merkt de lezer ook uit het woord vooraf: „Van de haat- en wraakgevoelens die er nog in doorklinken, ben ik geheel bevrijd.”
Dit is de derde aflevering van een serie waarin mensen terugblikken op de bevrijding van Nederlands-Indië in augustus 1945. Donderdag deel vier.