’Rustig’ doorleven met hónderden poema’s om je heen
Nederland is in de ban van een loslopende poema, ergens op de Veluwe. In Afrika, Indonesië en India leven herders, boeren en vissers al sinds mensenheugenis tussen honderden in het wild levende leeuwen en tijgers. Katten die heel wat gevaarlijker zijn dan zo’n relatief kleine en schuwe poema. Hoe die op afstand worden gehouden? Met een paar stenen en een stok kom je een heel eind.
De Sumatraanse tijger is een zeldzame verschijning geworden. In het (bijna verdwenen) regenwoud op Sumatra lopen er nog zo’n 400 rond. Maar één is al genoeg om een compleet dorp in rep en roer te brengen. Begin 1999 gebeurde dat aan de westkust van zuidelijk Atjeh (Atjeh is de noordelijkste provincie op Sumatra). De Australische Indonesië-kenner John McCarthy vertelt erover in zijn artikel ”In the Forests of the Night, living with Tigers in South Aceh” (in het tijdschrift ”Inside Indonesia”).
Wat was er gebeurd? Een schooljongen was door een tijger aangevallen terwijl hij nootmuskaatnoten aan het plukken was in het bos. De dagen erna bleef het beest in het gebied, tot ontzetting van de dorpelingen. Afmaken wilden ze hem, maar de plaatselijke autoriteiten riepen de hulp in van een traditionele tijgerexpert, een pawang. Vanouds gelooft men op Sumatra dat een pawang contact kan maken met de beschermgeesten in het bos, de aulia. En via die geesten kan de pawang tijgers in bedwang houden.
In de zuidelijke gebieden van Atjeh zijn boeren in soort lokale coöperaties verenigd, zogenaamde seuneubok, en als er vroeger een voorzitter moest worden gekozen gaf men de voorkeur aan zo’n pawang, een tijgerkenner. Prettig idee als er weer eens in de beboste heuvels gewerkt moest worden.
Iedere seuneubok had via zijn pawang een soort bestand met een of meerdere tijgers gesloten. De roofdieren mochten op varkens en ander vee jagen, als ze de mensen maar met rust lieten.
Het beroep van pawang is aan het verdwijnen - jongeren op Atjeh geloven er niet meer in. Toch worden ze vandaag de dag nog af en toe geraadpleegd zodra er een tijger is gesignaleerd.
In sommige delen van India houden ze er weer heel andere gewoonten op na om loslopende tijgers van zich af te houden. De Sunderbans, de uitgestrekte moerasgebieden in het noordoosten van het land, even ten zuiden van Calcutta, is het leefgebied van de Bengaalse tijger. De dieren delen de ruimte met vissers die dagelijks eropuit trekken voor een portie vis. Overbekend zijn inmiddels de maskers die deze vissers tegen hun achterhoofd hebben geplakt, om een aanval van een tijger te voorkomen. Tijgers plegen iemand van achter aan te vallen, en met zo’n gezichtsmasker tegen het achterhoofd lijkt het alsof de vissers geen rugzijde hebben.
Toch zullen veel Indiase en Afrikaanse bewoners van gebieden waar de grote katten rondlopen de Atjehse situatie herkennen. Op Sumatra is de modus vivendi tussen mens en dier in heidens bijgeloof verpakt, maar de zaak waar het om draait -dat roofdier en mens een soort schikking hebben getroffen, en elkaar met rust laten- kom je ook in India en in Afrika tegen.
„Daar stond ik dan”, schrijft Tim Flannery in een artikel in The New York Review of Books. „Op safari in Afrika. Ik voelde me een kwetsbaar wit konijntje in een open vlakte waarvan ik wist dat het er vol met leeuwen zat. Naast me stond rechtop en fier een Masai-jongetje met niet meer dan een stok in zijn hand, waarmee hij zijn kudde hoedde. Alsof er geen leeuw in de buurt was.” Ik wist dat de leeuwen rondom verschillend naar ons keken: de jongen kende de spelregels die golden in de omgang met de dieren, er was iets van contact waarvan de formule van vader op zoon werd overgeleverd. Ik stond er als een volslagen vreemde.”
Flannery vertelt zijn verhaal in een recensie van het boek ”Monster of God: The Man-Eating Predator in the Jungles of History and the Mind”, een ruim 500 pagina’s tellende studie, waarin David Quammen schrijft over de manier waarop mensen in verleden en heden omgaan met wilde roofdieren in hun directe leefomgeving.
Ook in het boek van Quammen speelt dat stilzwijgende contact tussen mens en roofdier een belangrijke rol. Het gaat hier niet om new-ageachtig bijgeloof, maar om jarenlang samenleven van mens en dier in een gezamenlijk leefgebied, waardoor die twee rivalen tot in het subtiele weten hoever ze kunnen gaan in hun bewegingsvrijheid.
Als voorbeeld van zo’n bijzondere samenlevingsvorm neemt Quammen de lezer mee naar de noordwestelijke deelstaat Gujarat in India. In het zuiden bevindt zich het 1412 vierkante kilometer grote Gir-reservaat, waar de Aziatische leeuw (Panthera leo persica) zijn laatste natuurlijke leefgebied heeft.
De ruim 300 leeuwen moeten hun leefgebied delen met de Maldhari’s, een herdersvolk dat bekend is om zijn buffels, die voor hun melk worden gehouden (maldhari betekent: melker).
Verder huist er in het reservaat een unieke negroide stam die ooit uit Afrika is gekomen, en bekend staat als de Siddhi Adivasi. De etnische groep -die de soennitische islam aanhangt- telt 700 zielen, verspreid over zo’n 60 tot 70 hutten. In totaal leven er zo’n 7500 mensen in het reservaat, met rond de 1400 stuks onder hun hoede.
Quammen wijst erop dat de maldhari’s met hun vee door het leeuwengebied trekken, enkel gewapend met een herdersstaf. Af en toe valt een leeuw de kudde aan, maar die wordt dan verdreven met niet meer dan wat stenen en een stok. „Het lijkt erop dat er iets van een stille overeenkomst bestaat tussen de leeuw en de mens”, concludeert Quammen voorzichtig, „waardoor zelfs jeugdige herdersjongens door het gebied kunnen wandelen.” Er is geen reden om deze relatie te romantiseren: de spanning blijft er wel degelijk in aanwezig, en zodra in het subtiele spel tussen mens en dier maar even iets misgaat kan dat dodelijke gevolgen hebben.
Overigens geeft de website over de Aziatische leeuw (www.asiatic-lion.org) aanvullende informatie over deze ogenschijnlijk leeuwvriendelijke Maldhari’s. Bijvoorbeeld dat ze van de overheid compensatie krijgen voor iedere buffel die door een leeuw wordt opgevreten: een bedrag ter grootte van de helft van de marktwaarde van de buffel wordt dan uitgekeerd.
Echte problemen ontstaan pas zodra leeuwen het reservaat uitlopen en in contact komen met mensen die vreemd zijn aan de jarenlange ’omgangsregeling’ van het reservaat. Of vreemde mensen het gebied betreden. Van beide situaties is in Gir steeds meer sprake.
Zo staan er in het reservaat vier grote hindoetempels, waar ieder jaar zo’n 150.000 pelgrims naartoe komen. Verder lopen er drie grote autowegen door het gebied, evenals een spoorweg waar overheen iedere dag zes treinen passeren. Allemaal factoren die het kwetsbare evenwicht tussen mens en dier in de war kunnen schoppen doordat nieuwkomers zich opdringen.
Maar de leeuwen zelf werken ook niet mee. Vanwege de gestage groei van hun aantal is hun leefgebied te klein geworden, en komt het steeds vaker voor dat leeuwen buiten het reservaat op zoek gaan naar een nieuw territorium. Op die manier zijn er al zo’n vijf leeuwenpopulaties buiten het reservaat ontstaan, en die kunnen het leven van de dorpelingen buiten het reservaat behoorlijk zuur maken.
Er zijn plannen om overtollige leeuwen over te brengen naar een reservaat elders in India, naar de deelstaat Madya Pradesh bijvoorbeeld, maar de regering van Gujarath sputtert nog tegen. Die houdt graag deze grote toeristentrekker exclusief voor zichzelf! De horeca in de omgeving van de Ginkelse Heide kan daar sinds deze week over meepraten.