OpinieCommentaar
Amsterdam gebruikt scheiding kerk en staat als schaamlap
Migrantenkerken in grote steden hebben vaak grote moeite om geschikt onderdak te vinden. Deels heeft dat te maken met gebrek aan geld waardoor ze beschikbare (kantoor)ruimten niet kunnen huren of leegstaande kerkgebouwen niet kunnen kopen. Voor een ander deel gaat dat om gebrek aan locaties in stadswijken waar woon- en vergaderruimte schaars is.
Hoofdredactie

Kerken in Amsterdam, waar het probleem van huisvesting voor kerken nijpend is, vroegen in een brief burgemeester Halsema dringend om overleg. Dit schrijven kan men zien als een laatste noodkreet omdat de gemeente tot nu toe gewoon „niet thuis” gaf. Het argument daarbij is steeds geweest: er is in ons land scheiding van kerk en staat. Met andere woorden: de overheid heeft geen boodschap aan het huisvestingsprobleem van de migrantenkerken.
Het beginsel van scheiding van kerk en staat is een fundamenteel uitgangspunt voor de inrichting van onze democratische rechtsstaat. Anders dan sommigen denken staat dat beginsel overigens niet in de Nederlandse grondwet, noch in enige andere wet. Het gaat feitelijk om een politieke afspraak tussen kerken en seculiere overheden dat ze niet te zeer in elkaars vaarwater zullen komen. Het betekent dat kerk en staat geen inhoudelijke zeggenschap over elkaar mogen hebben.
Dat sluit overigens niet uit dat overheden en kerken met elkaar samenwerken of elkaar steunen. Daarvan zijn er voorbeelden genoeg. Zo zoeken lokale overheden geregeld contact met kerken om vraagstukken van armoede, eenzaamheid of integratie aan te pakken. Niet zelden geven ze kerkelijke instanties daarvoor subsidie. Dus zo strikt is die scheiding niet.
Contact tussen lokale overheden en kerken over huisvesting van een christelijke gemeente is evenmin een overschrijding van de grens tussen kerk en staat. De handreiking ”Tweeluik religie en publiek domein” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kent zelfs een aparte paragraaf over samenwerking op gebied van vastgoed tussen burgerlijke gemeenten en kerken. Daarin wordt geconstateerd dat dit kan en mag. Formeel gezien is het argument waarom Amsterdam tot nu toe niet inging op verzoeken van kerken om overleg over het huisvestingsprobleem onjuist.
De schoen wringt op een ander punt. In deze handreiking van de VNG wordt geconstateerd dat de mate van samenwerking op de diverse terreinen afhangt van de politieke kleur van de gemeenteraad. Wanneer christelijke partijen daar een belangrijke rol spelen, is dat overleg vaak intensiever dan wanneer zij in de minderheid of geheel afwezig zijn. Niet-confessionele partijen hebben minder oog voor de maatschappelijke betekenis van kerken of hebben daar zelfs een aversie tegen. Zou dat laatste niet feitelijk het argument van Amsterdam zijn? Terwijl men juist daar de mond vol heeft van gelijkheid voor iedereen en iedere groep. Het gemeentebestuur misbruikt de scheiding van kerk en staat als schaamlap.