Schrijver Jan Siebelink: Ik noem mezelf niet ongelovig, eerder kleingelovig
Of er nog een roman van hem verschijnt, betwijfelt hij. Wel weet schrijver Jan Siebelink (86) dat hij de periode rond het overlijden van zijn vrouw, met wie hij 59 jaar getrouwd was, voor zichzelf nauwkeurig wil boekstaven. „Nu. Nu ik me de dingen rond haar sterven nog goed herinner.”
Het is een zonnige, stille najaarsdag, rond elf uur in de morgen. In een lommerrijke straat in Ede kleuren de eerste bomen en struiken voorzichtig geel en rood. Schrijver Jan Siebelink is net terug van een wandeling in het bos. Hond Sarah, een beige whippet, scharrelt tussen het gevallen blad. „Ik heb veel aan haar”, vertelt hij even later in zijn ruim bemeten woning, waarvan de huiskamer rijkelijk gevuld is met schilderijen, foto’s en parafernalia. „Sarah moet ik elke dag meermaals uitlaten. Dat geeft structuur aan de dag.”
Ritme en structuur heeft Siebelink in deze fase van het leven meer dan ooit nodig. Deze zomer overleed zijn vrouw Gerda, na een ziekbed van een jaar, aan een tumor aan de galwegen, met uitzaaiingen naar de lever. „Een nogal zeldzame vorm van kanker. Ze was kansloos.”
Schrijven deed hij het achterliggende jaar niet. En genoot hij ervan om, flamboyant gekleed in kleurige jasjes en hippe schoenen, geïnterviewd te worden of in dorpshuizen boeken te signeren; ook die publieke optredens bracht hij tot een minimum terug. Alles stond in het teken van de ziekte en het overlijden van zijn echtgenote. „Daar lag ze”, wijst hij naar een hoek in de kamer: „Op een ziekenhuisbed dat we hier hadden laten neerzetten.”
De eerste dagen na haar dood was hij radeloos, rusteloos, ontredderd. „Je probeert je op de definitieve scheiding voor te bereiden, maar dat kun je niet.” De zondag na de begrafenis, toen kinderen, kleinkinderen, vrienden en bekenden weg waren, drong het met een schok tot hem door. „Nu is het voorbij, nu ben je echt alleen, Jan. Dit komt nooit meer terug. Hier moet je je weg in zien te vinden; op jouw leeftijd kun je geen nieuwe start meer maken.”
Jan en Gerda ontmoetten elkaar, meer dan zestig jaar geleden, op de Rijkskweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. Zij was mooi en gracieus, vonden én docenten én leerlingen. Voor Jan onbereikbaar. Toch kregen de twee een relatie en trouwden ze. In het boek ”Knielen op een bed violen”, de vuistdikke roman waarmee Siebelink in 2005 doorbrak bij het grote publiek en waarvan inmiddels meer dan 800.000 exemplaren zijn verkocht, komt Gerda voor als Johanna, de vriendin van oudste zoon Ruben. „In het boek laat ik de vader, Hans Sievez, op slag verliefd worden op Johanna. Dat ging in het echt ook zo. Hoewel mijn vader beheerst werd door een zware vorm van calvinisme, en alles bij hem draaide om de vraag of hij wel of niet uitverkoren was, had hij een enorm zwak voor Gerda, terwijl zij juist niet godsdienstig was opgevoed.”
U bent 59 jaar getrouwd geweest; best bijzonder in deze tijd.
„O ja?”
Zo’n 40 procent van alle huwelijken eindigt tegenwoordig in een echtscheiding.
„In mijn omgeving zie ik dat niet. Misschien is het vooral iets grootstedelijks? Ook onze drie kinderen zijn nog steeds getrouwd, hoor. Pas waren ze op een zondagavond nog allemaal hier, ook de zes kleinkinderen.”
Veel van wat u in uw leven meemaakte, kreeg op enig moment een plek in uw romans. Straks misschien ook dit ingrijpende gebeuren, het overlijden van uw vrouw?
„Dat denk ik niet. De eerste dagen en weken na haar overlijden kon ik me nauwelijks concentreren. Toen dacht ik niet aan schrijven. Inmiddels teken ik weer dingen op, herinneringen aan hoe het gegaan is, aan wie ze was en hoe ze was. Maar niet als stof voor een roman. Ik doe het voor mezelf, om het te verwerken. Ik heb het schrijven nodig om te overleven.
Op een gegeven moment merkte ik dat ik er weer behoefte aan kreeg. Ik realiseerde me dat ik er snel mee moest beginnen. Om het nog echt te kunnen vastleggen. Het voelt nu namelijk alweer anders dan in de eerste dagen na de begrafenis. Het verdriet is al niet meer zó rauw als toen. Maar ik wéét nog wel hoe het voelde. Daarom schrijf ik nu dagelijks wat op.”
Wat noteert u zoal?
„Nou, ik probeer me zo precies mogelijk te herinneren wat er gebeurde, de beelden weer op te roepen. Hoe ze daar lag, hoe ze keek, wat ze zei. En ook wat ík toen dacht en voelde. Ze was zo dapper, ze lag daar zo sereen. De dingen die ze graag deed: pianospelen en zingen, kon ze niet meer. Na het succes van ”Knielen op een bed violen” kocht ik voor mezelf een Maserati en voor haar een Bösendorfer. Ze zat graag achter die vleugel, maar dat kon nu natuurlijk niet meer. Toch heeft ze nooit geklaagd.
„Door dingen op te schrijven, haal ik mijn vrouw als het ware weer naar me toe” - Jan Siebelink, schrijver
Nog scherp herinner ik me dat de arts en het medische team drie dagen voor haar dood aan haar bed zaten. „Realiseert u zich dat u nog een paar dagen te leven hebt?” vroeg de arts. „Als u nog dingen wilt regelen of bespreken, moet u dat nu doen.” Dat was cru, maar helder. Zulke momenten zie ik dan nu weer levendig voor me. En dat schrijf ik op. Zo haal ik haar als het ware weer naar me toe.”
Siebelink spreekt bedachtzaam, gebaart veel, legt af en toe, om zich te focussen, zijn vingertoppen tegen zijn voorhoofd. Alleen als hond Sarah vanaf het terras blaft, staat hij even op. Van de hoge tafel waaraan hij gewoonlijk zit te schrijven, loopt hij naar buiten. „Ze wil dat ik haar mand uit de schaduw in de zon schuif. Nou, vooruit dan maar…”
Het overlijden van uw vrouw bepaalt u –u bent 86 jaar oud– ongetwijfeld ook bij uw eigen komende einde.
„Zeker, al voel ik me gelukkig nog helemaal gezond. Ik heb veel om dankbaar voor te zijn. Dat ik nog zelfstandig kan wonen in dit huis, met al die herinneringen om me heen. En dat ik lieve familie heb en zorgzame vrienden. Pas kwam een bevriend stel bij me op bezoek, dat ook voor me kookte. We hebben lang over mijn vrouw gepraat. Als je niet meer over iemand spreekt, dan is die persoon echt verdwenen. Maar nu is ze er, in onze gedachten en gesprekken, nog.”
In uw laatste twee boeken, zowel in ”En waar zijn die duiven dan?” (2020) als in ”Brengschuld” (2022), speelt het naderend levenseinde een grote rol.
„Eigenlijk in al mijn werken wel, hè? In ”Knielen op een bed violen” is de hoofdpersoon, bloemkweker Hans Sievez, nadat hij op krachtdadige wijze is bekeerd, altijd bezig met de dood en met het daaropvolgende oordeel. Zal hij dan voor God kunnen bestaan?
Maar inderdaad, in mijn laatste werken speelt het thema dood en afscheid nemen misschien nóg wat meer. In ”Brengschuld” woont de zoon van Hans nog altijd op de bekende tuinderij in Velp, maar zijn vader is overleden en ook zijn moeder Margje woont er al niet meer. Zo bezien schreef ik twee jaar geleden dus al over het thema scheiding en over dingen die in mijn leven nog moesten gebeuren.”
Hoofdpersoon in ”En waar zijn die duiven dan?” is ene Hugo Tempelman. Hij krijgt een slechte boodschap van de artsen. Vanaf dat moment zit de dood hem op de hielen. „Ik ben bang. Voor het sterven, voor wat er daarna komt”, zegt Tempelman. Verwoordt dat wellicht ook uw innerlijk?
„Ja, want geen mens weet wat er straks komen gaat. Is er na de dood misschien toch een soort van oordeel? Worden je daden dan op de weegschaal gelegd? Enerzijds denk ik: ik heb toch best netjes geleefd? Altijd goed voor anderen gezorgd. Niemand kwaad berokkend. Maar toch… Wordt mij misschien ten laste gelegd dat ik over de bekering van mijn vader heb durven schrijven? Had ik van dat thema af moeten blijven? Was dat te heilig?
Of God bestaat en of er een laatste oordeel is, dat zijn zaken die mij vanaf mijn jeugd altijd hebben beziggehouden. Ook toen ik als jongeman belijdenis deed in de Nederlandse Hervormde Kerk hoopte ik op een teken. Zoals ook mijn vader een helder teken uit de hemel kreeg. Ik weet nog dat ik hem op een dag –ik was nog in de basisschoolleeftijd– aan het zoeken was in de kas. En dat ik hem vond terwijl hij op de grond lag. Hij was buiten zichzelf, in extase, als door de bliksem getroffen. God had tot hem gesproken.
Daarna werd hij volstrekt anders. Ging hij zogeheten oude schrijvers lezen. En moest zijn gezin daar ’s zondags naar luisteren. Toen ook kwam hij in de greep van oefenaars en colporteurs: verkopers van godsdienstige boeken die van deur tot deur gingen. Dat alles ging ten slotte zo ver dat hij mijn moeder niet bij zijn sterfbed wilde hebben. Omdat zij onbekeerd was en hij door haar niet afgeleid wilde worden van het allernoodzakelijkste.
„Ik noem mezelf niet ongelovig, eerder kleingelovig” - Jan Siebelink, schrijver
Maar zo’n teken als mijn vader kreeg, is er voor mij nooit gekomen. Of misschien toch wel? Heb ik het over het hoofd gezien? Daar blijf ik over malen. Daarom noem ik mezelf ook niet ongelovig, zoals bijvoorbeeld Maarten ’t Hart zichzelf aanduidt; eerder kleingelovig. Ach, het zijn slechts woorden die je ervoor bedenkt. Ik weet het gewoon niet. En zal het waarschijnlijk ook nooit te weten komen. Maar ik kan al die vragen ook niet wegwuiven. Ze blijven, mede door mijn opvoeding, in mijn hoofd hangen.
Ooit heb ik een lezing gehouden over het bekende toneelstuk van Samuël Beckett, ”Wachten op Godot”. Met Godot wordt God bedoeld, denk ik. En ook bij Sartre vind je het thema van wachten op God wel terug. Maar hij heeft Hem, net als ik, nooit gevonden.”
Is zo’n speciaal teken waarover u spreekt wel nodig? In de Bijbel staat dat wie in de Zoon gelooft, het eeuwige leven heeft.
„Ja, daar zeg je wat: geloof. Maar dat kun je nu eenmaal niet maken. Dat moet je gegeven worden. Dan kun je zeggen: je moet je ervoor openstellen. Jawel, maar als je dat dan doet en er gebeurt niets? Nee, zo simpel ligt het allemaal niet.
En dan nog, hè? Stel dat je zo’n openbaring krijgt. Mijn vader had zo’n duidelijke ommekeer meegemaakt, maar ik denk dat hij op zijn sterfbed nog altijd bang en onzeker was. Dat hij ook toen nog de ”desolatio” beleefde, waarover middeleeuwse mystici, zoals meester Eckhart, schreven.
Wij kunnen niet in het hoofd van iemand kijken. Ik weet dus ook niet hoe het mijn vader in zijn laatste ogenblikken is vergaan. Maar ik heb wel gezien wat het geloof in zijn leven uitwerkte: soms blijdschap, maar vaak ook angst en grote bezorgdheid over hoe God over hem zou oordelen.
Dat zie je vaker bij deze vormen van geloof. Soms blader ik nog weleens door die oude boeken; dan valt me dat op. Dat ook voor die schrijvers God een mysterie blijft, met veel vragen omgeven. Al is er wel verschil tussen de ene of de andere mysticus. Thomas à Kempis bijvoorbeeld, die had wel de zekerheid van het geloof.”
Over hoe u uw vader ervoer, schreef u in diverse boeken, het uitvoerigst in uw bekende roman ”Knielen op een bed violen”. Op dat boek kwam destijds uit reformatorische kring veel kritiek. Wat deed dat met u?
„Dat vond ik vervelend, en ook een beetje eng. Dat er dan allerlei briefjes bij ons in de brievenbus werden gestopt met zinnen als: ”Een Wreker is de Heere, een naijverig God, Hij zal dit beslist niet onbestraft laten”. Of: ”De grimmigheid van Zijn toorn zal u de kop vermorzelen”. Of andere vervloekingen of teksten van profeten uit het Oude Testament. Dat raakte me best.
En als ik dan in Urk of Barneveld een lezing hield of bij een boekpresentatie aanwezig was, dat er dan in de zaal mensen opstonden die woedend tegen me begonnen te schreeuwen. Terwijl buiten die zaal –er waren soms wel 300 mensen, het zat soms afgeladen vol– politieagenten een oogje in het zeil hielden.
Aan de andere kant moet ik zeggen dat er ook in plaatsen als Urk of Barneveld genoeg mensen waren die mijn boeken waardeerden. Die me lieten weten dat mijn romans hen ontroerd hadden en dat ze erin geproefd hadden dat ik, dat ik… nou ja, een liefdevol portret heb willen schrijven van mijn ouders en van hun leefomgeving, de kwekerij in Velp.
En zo is het ook. Ik was buitengewoon op mijn vader gesteld, ben hem nooit afgevallen, maar heb juist altijd voor hem en zijn bedrijf gevochten. Ik probeerde planten voor hem te verkopen, en wat niet al.
„Veel thuislezers die ik kende waren lieve, zachtmoedige mensen” - Jan Siebelink, schrijver
Niet alleen mijn vader, maar ook veel andere mensen die in hetzelfde godsdienstige milieu verkeerden als hij, volle neven die ik goed gekend heb, waren enorm lieve, zachtmoedige en behulpzame mensen. Ook in het nabijgelegen Huissen woonden geloofsgenoten, mensen die eenzelfde donkere vorm van calvinisme aanhingen als mijn vader. Het geloof doordrong hun hele leven, ze waren er dag en nacht mee bezig. Maar dat betekent niet dat zij alleen maar mismoedig door het leven gingen of nooit een grapje maakten.
Hun houvast was dat zij de waarheid bezaten. Een waarheid die in hun ogen alleen nog te vinden was bij de preeklezers, buiten de geïnstitutionaliseerde kerk.”
Maar dat er uit deze kring, en uit aanverwante reformatorische kringen, kritiek op uw boek kwam, bijvoorbeeld dat u een karikatuur schetste van het calvinisme, dat vond u moeilijk?
„Als dat op een harde manier geuit werd wel. Misschien ook omdat het raakte aan een stukje innerlijke onzekerheid. Ik besef namelijk goed dat mijn vader, als hij in 2005 nog geleefd had, het verschijnen van mijn bekendste boek beslist zou hebben afgekeurd. Hij zou het stellig niet hebben gelezen.
Mijn moeder, die het moment evenmin heeft meegemaakt, zou het boek vermoedelijk wél hebben gelezen. En ze zou er vast twee dingen over hebben gezegd. Eén: „Zó is het niet gegaan.” En twee: „Zo érg was het niet.” Dat heeft ze namelijk ook over mijn eerste verhaal, ”Witte chrysanten”, gezegd.
Haar reactie had natuurlijk alles te maken met het feit dat ieder het verleden op zijn eigen wijze beleefd heeft. ”Knielen op een bed violen” schildert mijn beleving. Bovendien heb ik dingen weggelaten en er zaken bij verzonnen. Die oefenaars, zoals Mieras of Steffen, hun karakters en verschijning heb ik, ten behoeve van het verhaal, best wat aangedikt. Die predikers hebben per slot van rekening van de oudste zoon, Ruben, zijn vader afgetroggeld!
Misschien hebben dat soort dingen lezers ook wel in verwarring gebracht. Ik hoorde van een man die bij zijn oude moeder op bezoek kwam. Zij had ”Knielen op een bed violen” gelezen en zei tegen haar zoon: „Ik heb toch zo’n bijzonder boek gelezen, het raakte me. Maar… neem jij het nu maar mee, want ik wil het niet blijvend onder mijn dak hebben.” Dat is, denk ik, typerend voor wat het boek bij sommige lezers uitwerkte: een ambivalent gevoel, iets tweeledigs.”
Hoe kijkt u terug op uw leven? Had u bepaalde dingen, achteraf bezien, anders willen doen?
„Er is niet veel wat ik anders had willen doen. Mijn leven is, goed beschouwd, wonderlijk verlopen. Nooit heb ik ernaar gestreefd een bekende schrijver te worden of zoiets. Het is mij, als een soort van genade, gegeven. Bijzonder is al dat ik als tuinderskind niet alleen naar de ulo kon, maar daarna ook mijn lesbevoegdheid Frans en Nederlands kon halen en ook nog in Leiden heb gestudeerd, waar nog even sprake was van het eventueel schrijven van een proefschrift.
Toen kreeg mijn leven een bijzondere wending. Ik herinner me nog goed dat ik op een dag bij mijn moeder in het ouderlijk huis kwam, nadat ik in Amsterdam had gewerkt aan de vertaling van een Franse roman. En dat ik toen uit een la van mijn vader zo’n ouderwetse blocnote pakte en in één ruk het verhaal ”Witte Chrysanten” schreef. Het was in één keer goed, ik heb er daarna geen woord meer aan veranderd.
In dit verhaal beschrijf ik hoe een vader en zijn 17-jarige zoon op een koude ochtend in oktober in hun bloemkwekerij prachtige witte potchrysanten gereedmaken, die door een in de buurt wonende bloemist besteld zijn en die bedoeld zijn om op graven te zetten, op Allerzielen. En hoe de vader dan door de bloemist wordt vernederd en met zijn chrysanten met hangende pootjes terug moet keren naar huis.
In dat verhaal van zo’n vijftien bladzijden liggen alle thema’s al vervat die ik in latere romans uitwerkte: de rol van het geloof, de verhouding tussen mijn vader en mijn moeder, alle ellende en alle zorgen om het voortbestaan van de kwekerij. Uiteindelijk zijn al die thema’s uitgegroeid tot een epos. En zo is de cirkel rondgekomen.
Ik zie dat als het wonder van mijn bestaan. Dat ik een groot publiek heb kunnen bereiken en dat ik veel mensen met mijn boeken een soort van troost heb kunnen bieden. „Nederland is in de ban van een roman”, schreef iemand in 2005. Wonderlijk vind ik het ook dat ik op deze manier allerlei contacten met kunstenaars heb gekregen. Ook daar heb ik erg van genoten.”
Hoe verklaart u het succes van ”Knielen op een bed violen”?
„Blijkbaar heb ik met de thematiek van mijn boeken een snaar weten te raken. En dan niet alleen bij protestanten, hè? Ik heb ook wel lezingen gehouden in het katholieke zuiden, in Maastricht, waar de belangstelling eveneens groot was. Daar was men verbaasd dat deze vorm van geloof in Nederland bestond.
Jawel, je hebt de mythe van de secularisatie, maar het valt nog te bezien wat daarvan klopt. Veel mensen denken, ook anno 2024, wel degelijk diep na over de zin van het leven. En wie dat doet, komt al snel uit bij het geloof. Waarvan het geloof van mijn vader een bijzondere variant was.”
Wat drijft iemand in zijn of haar leven? Hoe is hij of zij gevormd? In deze rubriek een persoonlijk interview met een meer of minder bekend persoon uit de breedte van de samenleving. Deze aflevering: Jan Siebelink. Volgende week: Anja de Bonte.