Oude bomen kun je best verplanten, als je het maar goed aanpakt
Ouderdom komt vaak met gebreken. Liefst blijven mensen zo lang mogelijk in hun vertrouwde huis wonen, maar soms gaat dit niet meer en moet iemand naar een verpleeghuis. Moet je zo’n ‘oude boom’ wel willen verplanten?
Toen meneer S. in het verpleeghuis kwam wonen, was hij erg onrustig. Hij kwam uit een mooi, vrijstaand huis en de overstap naar de zorginstelling was groot. Meneer S. –die aan beginnende dementie lijdt– had het steeds over een sleutel die hij bij moest hebben. Zorgmedewerkers braken zich er het hoofd over: wat te doen? Tot een van hen op het idee kwam om van oude sleutels een bosje te maken. Sindsdien liep meneer S. elke dag met dat bosje aan een koord om zijn nek. En was hij niet meer onrustig.
Het is in veel gevallen de laatste overgang in iemands leven, maar misschien daardoor ook de ingrijpendste: de verhuizing van thuis naar een verpleeghuis. In Nederland wonen naar schatting van ouderenorganisatie Actiz ruim 122.000 mensen in een verpleeghuis. Nog eens ruim 22.000 mensen staan op de wachtlijst. Ongeveer 3 procent van de bevolking heeft verpleeghuiszorg nodig.
Herinneringen
Zorgmedewerkers Jarina van der Ende, Edine Koole en Sanne van Es van Huize Winterdijk in Gouda zien in hun dagelijks werk wat het met ouderen doet als ze van hun vertrouwde stek in een nieuwe omgeving terechtkomen. „Zeker op mensen die nog geen dementie hebben, heeft het een behoorlijke impact”, vertelt Van der Ende, eerstverantwoordelijk verpleegkundige (EVV’er), die tot nu toe de overstap van drie nieuwe bewoners begeleidde. „Eerst wonen ze op zichzelf en krijgen ze wellicht via de wijkverpleging een paar keer per dag zorg, dan komen ze op een woongroep met veelal mensen met dementie, met wie ze soms geen gesprek kunnen voeren. Mensen met dementie die hier komen wonen, zijn aan het begin vaak zoekend: waar moet ik slapen, wat een klein bed, kan mijn man er niet bij liggen?”
Bij Huize Winterdijk is de situatie wel iets anders dan bij de meeste verpleeghuizen. Veel bewoners zijn al langer ‘onder de pannen’: ze wonen vaak al in een van de appartementen die ook bij Winterdijk horen en waar ze al thuiszorg vanuit de instelling kunnen krijgen. De overstap is hemelsbreed dus niet zo groot; wel betekent het een nieuwe omgeving, wonen met nieuwe mensen en andere zorgmedewerkers. Een enkele oudere komt direct vanuit het eigen huis naar Winterdijk, vertelt Edine Koole, teamleider van verpleegafdeling Het Baken.
Dat de overstap van thuis naar een verpleeghuis als een grote sprong wordt ervaren, is logisch. Sommige ouderen wonen tientallen jaren in hetzelfde huis, kregen er hun kinderen, verloren er hun partner, maakten, kortom allerlei belangrijke gebeurtenissen mee die zich hoe dan ook als herinneringen aan het meubilair hebben gehecht. Niet voor niets is er een spreekwoord dat luidt: men moet geen oude bomen verplanten. En juist ouderen moeten relatief vaak verhuizen: van huis naar het ziekenhuis, van het ziekenhuis naar een revalidatiecentrum, en vandaar naar een verpleeghuis. Of de zorgvraag neemt al jaren toe maar de overgang naar een verpleeghuis wordt uitgesteld, waardoor er uiteindelijk een crisisopname nodig is – met alle spanning van dien.
Tiny house
Is het voor ouderen inderdaad lastiger om te verhuizen dan voor jongeren? Zit er iets in het spreekwoord? Hilde Verbeek, hoogleraar zorgomgeving voor kwetsbare ouderen aan Maastricht University en voorzitter van de Academische Werkplaats Ouderenzorg Limburg, vindt van niet. „Het is niet wetenschappelijk onderzocht of ouderen daadwerkelijk minder flexibel zijn dan jongeren. Ik zie om me heen juist veel diversiteit onder ouderen: er zijn erbij die vijftig jaar in hetzelfde huis hebben gewoond en er moeilijk afstand van kunnen doen, maar ik ken ook ouderen die graag willen verhuizen naar bijvoorbeeld een tiny house. Het is alleen lastig iets te vinden wat aansluit bij de wensen.”
Voor mensen die op hoge leeftijd naar een instelling verkassen, verandert er heel wat, schetst Verbeek. Dat kunnen positieve veranderingen zijn, zoals een betere omgeving, een nieuwe dagstructuur, meer mensen om hen heen, wonen op een plek waar de sociale voorzieningen dichtbij zijn. Maar anderzijds ook negatieve, zoals het verlies van vrienden, zorg die onvoldoende aansluit, of het juist moeilijk vinden om nieuwe mensen te leren kennen. „Sommige mensen mogen zelf niet eens een haakje in de muur slaan”, zegt Verbeek. „Dat doet iets met je.”
Op dit moment loopt er vanuit Maastricht University een grootschalige studie naar verhuizen binnen een verpleeghuis, waarvan net een deelstudie onder honderd personen klaar is. Wat blijkt: ten tijde van het verhuizen hebben de ouderen een negatievere stemming, maar die herstelt ook weer na zes maanden. „Je kunt zeggen: verhuizen is voor iedereen een ingrijpende gebeurtenis, voor jongere mensen ook. Ouderen kunnen prima verhuizen, ook op hogere leeftijd, als het maar op een goede manier gebeurt.”
Verbeek benadrukt het belang om mensen bij het proces te betrekken door met hen erover te praten en op bezoek te gaan in zorglocaties. „Want dat is wel een verschil met jongere mensen: als zij verhuizen, kiezen ze vaak zelf waarnaartoe. Een oudere, en zeker iemand met dementie of een ernstige beperking, heeft daar minder invloed op.”
De overheid ziet het liefst dat ouderen zo lang mogelijk thuis wonen. Verbeek heeft er haar bedenkingen bij. „Soms is het eigen huis geen thuis meer, omdat iemand er niet meer goed kan wonen. Maar andersom kan het natuurlijk ook.” Als de overstap naar het verpleeghuis dan onvermijdelijk is, gebeurt dit vaak op hoge leeftijd en vanuit een crisissituatie. Hoe kan dat beter?
Koffiedrinken
Over die vraag boog Lindsay Groenvynck zich voor haar promotieonderzoek. Op 3 juni promoveerde ze aan Maastricht University en de Katholieke Universiteit Leuven op de transitie van mensen met dementie vanuit hun huis naar het verpleeghuis. Ze onderzocht hiervoor de ervaringen van deze ouderen, hun mantelzorgers en zorgverleners. Groenvynck ziet, net als de zorgmedewerkers uit Huize Winterdijk, dat verhuizen een grote impact heeft op ouderen en hun naasten. „Mensen moeten hun vertrouwde omgeving achterlaten, een nieuwe setting herontdekken. Ze zijn soms enorm op zoek naar wie ze zelf zijn.”
Omdat Groenvynck specifiek focuste op ouderen met dementie, heeft ze niet elke deelnemer aan het onderzoek bevraagd; niet elke oudere was namelijk van de verhuizing op de hoogte. Twee ouderen uit haar onderzoek waren nog voldoende communicatief sterk om te kunnen verwoorden wat de verhuizing met hen deed. „Ze gaven aan dat ze de eerste tijd het gevoel hadden geleefd te worden”, vertelt Groenvynck. De reacties die ze kreeg waren verder erg gemengd, sommige mensen ervoeren de verhuizing ook positief.
Groenvyncks onderzoek richtte zich op het proces, vanaf het moment dat een oudere op een wachtlijst terechtkomt –vaak na de diagnose van dementie– tot enkele weken na de verhuizing. Het viel haar op dat een verhuizing vaak abrupt gaat. Hoewel mensen soms al een tijd op de wachtlijst staan, komt het moment dat er verhuisd moet worden vaak toch onverwachts. „Dan wordt er gebeld en moeten mensen binnen een week verhuizen.” De overheid voert daarbij ook het beleid om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Pas als de zorg te zwaar is, komt iemand in aanmerking voor een plek in het verpleeghuis.
Cruciaal is volgens haar om juist op tijd te gaan praten over de overstap naar een zorginstelling. „Dan kun je goed rondkijken wat er zoal is aan zorginstellingen. Ga er eens kijken, koffiedrinken, probeer kennis te maken met een toekomstig huis. Op die manier is de overgang daarna minder abrupt.”
Identiteit
Hoe kun je je, als gepensioneerde die nog in goede gezondheid verkeert, nu al voorbereiden op een eventuele toekomst waarbij je verpleeghuiszorg nodig hebt? Sanne van Es werkt als wijkverpleegkundige bij Huize Winterdijk, en heeft een appartementencomplex dat onder de vlag van de instelling staat tot haar werkterrein. Mensen –vaak zeventigers en tachtigers– komen er wonen met het oog op de toekomst en kunnen in hun appartement zorg krijgen. Zoals bijna overal zijn ook hier wachtlijsten en moet zo’n huurwoning financieel haalbaar zijn. Van Es ziet dat zeker de zestigers goed kunnen wennen in zo’n nieuwe omgeving. „Ze zijn vaak nog samen en kunnen dan de omgeving gaan verkennen en andere gezellige dingen doen hier. Als je rond je zeventigste hier gaat wonen, ben je in ieder geval vast in de buurt mocht je meer zorg nodig hebben.”
„Door een herkenbare identiteit voelen mensen zich sneller thuis” - Jarina van der Ende, eerstverantwoordelijk verpleegkundige Huize Winterdijk
Bovendien kun je door een tijdige voorbereiding een huis uitkiezen dat past bij je identiteit; zeker voor mensen met een reformatorische levensovertuiging een belangrijk punt. Alle drie de zorgmedewerkers van Huize Winterdijk –dat uitgaat van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland– benadrukken dat de identiteit voor mensen belangrijk is om zich thuis te voelen. De zorginstelling trekt daarom ook mensen uit een grotere regio dan Gouda; zo wonen er diverse mensen uit Katwijk. „Door een herkenbare identiteit voelen mensen zich sneller thuis”, zegt Van der Ende. „De identiteit is denk ik belangrijker voor mensen dan dat ze in een omgeving terechtkomen die dicht bij hun voormalige huis is.” In Winterdijk komt de identiteit onder meer tot uiting door het Bijbellezen aan tafel, het psalmzanguurtje op zondag en bepaalde uiterlijkheden, zoals een rok voor vrouwelijke bewoners en het personeel. „Mensen geven aan dat ze blij zijn met onze identiteit, zeker als ze bijvoorbeeld tijdelijk in een ander huis of in het ziekenhuis verbleven”, aldus Koole. „Het is ook belangrijk dat er contact blijft met de oorspronkelijke kerkelijke gemeente.” Door die gedeelde identiteit komen mensen sneller met hun buren in contact en gaan ze bijvoorbeeld gemakkelijker beneden koffiedrinken, ziet Van Es.
Vogel
De oudere moet, of hij of zij nu dementie heeft of niet, en of de overgang nu geleidelijk is of abrupt, altijd betrokken worden bij de zoektocht, zegt ook Groenvynck. Het gaat tenslotte om zijn of haar toekomstige woonplek. En de behoeften van iemand die om somatische redenen naar het verpleeghuis gaat, zijn niet anders dan die van iemand met dementie: hij wil zich er thuis voelen. Daarvoor zijn drie dingen belangrijk, zo bleek uit Groenvyncks onderzoek: autonomie –dingen zelf kunnen blijven doen–, persoonlijkheid –eigen gewoonten vast kunnen houden– en sociale contacten – de mogelijkheid om zelf, in de eigen leefomgeving, bezoek te kunnen ontvangen.
Huize Winterdijk probeert zo veel mogelijk aan die wensen te voldoen, vertellen Koole en Van der Ende. Natuurlijk is het niet altijd zo simpel als in het geval van de fictieve meneer S., die rustig werd zodra hij zijn sleutelbos bij zich had. Maar het is wel een mooie illustratie van hoe een zorginstelling haar best kan doen om iemand zich thuis te laten voelen. En dat gaat uiteraard nog om veel meer andere dingen. Mensen mogen in Huize Winterdijk hun eigen spulletjes meenemen, kunnen hun lievelingsstoel in de woonkamer zetten. Aan de muur van de kamer mogen eigen schilderijtjes en foto’s worden opgehangen. Op Het Baken woont zelfs een vogel, eigendom van een van de bewoners. Ook kijkt EVV’er Van der Ende op de dag van de opname samen met de familie naar de gewoonten van de nieuwe bewoner. „Bijvoorbeeld wat iemand graag eet, welke routines zijn er rondom het naar bed gaan, wat mensen graag overdag doen.” Op die manier probeert het team zo veel mogelijk rekening te houden met de specifieke persoon. De eerste dagen zijn Van der Ende en haar collega’s goed aan het observeren en rapporteren. „Dat koppel ik weer terug naar de familie en zo probeer ik goed op de nieuwe bewoner in te spelen.” Koole: „Het is belangrijk dat we de mensen goed kennen en weten hoe ze vroeger geleefd hebben.”
Een geleidelijke overgang, zoals Groenvynck bepleit, is voor een verpleeghuis niet altijd haalbaar, blijkt uit het relaas van de zorgmedewerkers. Sommige mensen komen vanuit de appartementen naar de dagbesteding binnen Het Baken, maar de woongroep zit doorgaans al vol. Vaak komt het neer op het bezoeken van de kamer in de week dat de verhuizing gepland staat, vertelt Van der Ende.
„Het is belangrijk voor ouderen om wat te doen, bijvoorbeeld een kind voorlezen of een dier te eten geven” - Hilde Verbeek, hoogleraar zorgomgeving aan Maastricht University
Na verloop van tijd vinden de meeste bewoners hun plekje binnen het verpleeghuis, merken de zorgmedewerkers. Het heeft wel tijd nodig. „Vaak zijn de mensen aan het begin stilletjes”, aldus Van der Ende. „Later komen ze meer los en beginnen ze uit zichzelf een praatje. Ze ontwikkelen ook nieuwe gewoonten. Als ze bijvoorbeeld vroeger graag de was opvouwden of op een andere manier behulpzaam bezig waren, verzinnen we klusjes zodat ze hier ook wat kunnen doen.”
Dat laatste is een belangrijk punt in de ouderenzorg, stelt Hilde Verbeek. Te vaak ziet ze dat het uitgangspunt van de zorgmedewerkers is om ouderen zo veel mogelijk rust te bieden. Maar, zo zegt ze, rust roest. „Onze hypothese is dat het juist belangrijk is voor ouderen om mee te doen. Dat kan om eenvoudige dingen gaan, zoals een kind voorlezen of een dier te eten geven. Als je nog iets kunt doen, dan heb je een doel om je aan te kleden en ergens naartoe te gaan.”
Met dit in het achterhoofd zijn er zorgboerderijen opgezet, op diverse locaties in het land. Op de zorgboerderij draaien mensen met dementie mee in het verzorgen en voeren van de dieren en doen ze andere klusjes. Uit eerste studies blijkt dat mensen mobieler blijven bij dagelijkse activiteiten, aldus Groenvynck.
Verbeek noemt een ander voorbeeld uit de praktijk. Een regulier verpleeghuis zette een dierenverblijf op. „Op den duur zag je dat sommige ouderen de zorgmedewerkers kwamen helpen met de verzorging. Een man die eerst chagrijnig was, kon nu iets betekenen.”
Taboe
De hoogleraar uit Maastricht gaat nog een stap verder. Liefst zou ze zien dat de verpleeghuiszorg onderdeel van de maatschappij wordt, in plaats van een op zichzelf staand systeem. Daar zijn al enkele voorbeelden van: bijvoorbeeld De Tirrel in Noordoost-Groningen, waar in één gebouw een school, verpleeghuis en sportschool gevestigd zijn (zie ”Alternatieve woonvormen”). Of Liv Inn in Hilversum, een complex met verpleeghuisplekken, woningen voor jongeren met autisme en –omdat de buurt dat zo graag wilde– een kroeg.
Op een dergelijke manier zorg organiseren, kan de verpleeghuiszorg ook afhelpen van zijn taboe. Want dat er een taboe op deze zorg rust, daarover zijn Verbeek en Groenvynck het roerend eens. Volgens Verbeek hebben niet alleen ouderen en hun familie last van dit taboe, maar ook zorgmedewerkers die in de verpleeghuiszorg werken. „In de maatschappij wordt een verpleeghuis toch een beetje gezien als het voorportaal van de dood. Je komt er niet meer uit. Vaak wordt je autonomie je afgenomen.” Door er creatiever mee om te gaan, ook binnen reguliere verpleeghuizen, kan dit taboe doorbroken worden. Groenvynck: „Zet de deuren open, laat het verpleeghuis een woon-zorgcentrum zijn. Gewoon een huis met meer zorg. Als een verpleeghuis wordt gezien als onderdeel van de community, helpt dat tegen het taboe.” Dat vraagt wel om een systeemverandering, beseft Verbeek. Bijvoorbeeld flexibeler kijken naar zorg en die creatiever inrichten. „De rol van het management en de zorgmedewerkers zal daarmee ook veranderen.”
Een oude boom kun je dus verplanten, maar doe het voorzichtig. Neem –in de woorden van Groenvynck– wat aarde mee die rond de wortels lag. En praat er tijdig over met elkaar. Hier zit meteen de moeilijkheid. Want het gesprek over de verhuizing aangaan met een oudere kan lastig zijn, omdat een verpleeghuis onherroepelijk ook het laatste huis op aarde is. Dus zal zo’n gesprek ook gaan over het einde van het leven. Verbeek ziet dat vooral familie hiermee worstelt, maar ook de zorgprofessionals weten niet altijd hoe ze zo’n gesprek moeten aanvliegen. „Mensen willen hier vaak niet over nadenken of praten. Ik vind dat hier binnen de zorg te weinig aandacht voor is. Terwijl het deze onderliggende levensvragen zijn die bepalen welke keuzes je maakt.”