Minister De Grave van Defensie zou zijn afgetreden, ook als het kabinet-Kok was blijven zitten. De precieze politicus kan niet velen dat ook hij geen greep kreeg op de stroeve machine van de krijgsmacht. Vier jaar De Grave heeft weinig kunnen veranderen aan de moeizame relatie tussen de politieke leiding en het uniform.
Bij de kabinetsformatie in 1998 was het een grote verrassing dat VVD-leider Bolkestein zijn partijgenoot De Grave naar voren schoof als minister van Defensie. De ambitieuze Amsterdammer stond weliswaar bekend als een politiek dier, maar had niets bijzonders met Defensie. Dat hoefde ook niet, zei Bolkestein, want een goed bestuurder kan elk departement aan.
De Grave zelf zag het wel zitten. Op de vele waarschuwingen dat militairen niet de makkelijksten zijn, reageerde hij vol durf en daadkracht: „Voor wie in Amsterdam wethouder van Financiën is geweest, is een generaal een eitje.” Maar wel een hardgekookt eitje, zo bleek, want De Grave beet zijn tanden erop stuk. De grimmige reacties op het ontslag van luitenant-generaal Van Baal bewijzen dat.
Van Baal sneuvelde deze week op het slagveld Srebrenica. Seijn vervangt hem. Binnen enkele maanden gaat de post naar luitenant-generaal Urlings, nu nog commandant van het Duits-Nederlandse legerkorps. Hij is nog te jong om chef-defensiestaf te worden. Die hoogste militaire functie van Nederland is weggelegd voor luitenant-generaal D. Berlijn, bevelhebber van de luchtmacht.
De commissie-Franssen, die gisteren rapporteerde over de interne Defensie-structuur, constateert dat het nog lang niet vlekkeloos toegaat in de verhouding tussen de politieke leiding en het leger. Maatpak en uniform passen niet. Vooral met de lagere regionen zou De Grave nog weinig feeling hebben. Dat alles komt bovenop het kwalijke feit dat De Grave de Kamer herhaaldelijk verkeerd inlichtte over Srebrenica, omdat de landmacht er een doofpot van had gemaakt.
De Grave heeft wel geprobeerd er iets aan te doen. Hij stelde een regulier beraad in met de bevelhebbers van landmacht, luchtmacht, marine en marechaussee. Bovendien verleende hij nieuwe bevoegdheden aan de hoogste militair, chef-defensiestaf Kroon. Hij hoopte door nauwere contacten iets te kunnen doen aan het heersende beeld van -meest oudere- militairen die politici vooral zien als lastige draaitollen zonder kennis van zaken.
Dat de flexibele geest van politici botst met de stramme discipline van militairen is echter een oud en taai gegeven. In zijn boek ”Mijn jaren als bevelhebber” (1996) schrijft luitenant-generaal Couzy, toen baas van de landmacht, over zijn vele aanvaringen met politiek Den Haag. „Het ging er niet om of ik gelijk had, maar dat ik mijn mond had moeten houden.”
Generaal Couzy was iemand uit de oude traditie. Hij botste herhaaldelijk met zijn politieke superieuren. Minister Ter Beek dwong hem in 1992 tot het tekenen van een speciale loyaliteitsverklaring. Volgens de bewindsman was hij buiten z’n boekje gegaan door in NRC Handelsblad publiekelijk oppositie te voeren tegen het kabinetsvoorstel om de dienstplicht af te schaffen.
In 1995 voorkwam Couzy dat minister Voorhoeve en zijn staatssecretaris Gmelich Meijling bezuinigingen doorvoerden bij de opleidingen van de Koninklijke Landmacht. Na een knallende ruzie hierover wilde Gmelich niet meer met de bevelhebber spreken.
Ten tijde van de Koude Oorlog was de situatie voor de generaals overzichtelijk: ieder had zijn vijand. Iedere soldaat van de landmacht kende zijn schuttersputje op de Noordduitse Laagvlakte, de marine wist dat de Russen bovenlangs kwamen en de officieren van de luchtmacht richten de blik voortdurend naar het oosten.
Een krijgsmacht oefent voortdurend voor iets waarvan ze hoopt dat het nooit komt: oorlog. Een krijgsmacht bestaat bij de aanwezigheid van een vijand. Als de partij aan de overzijde van het slagveld er niet meer is, kijken de generaals naar elkaar. Na de val van de Muur ging de strijd om budgetten. De schotten tussen de verschillende krijgsmachtdelen werden hoger en hoger opgetrokken. Wie bij de landmacht over de marine begon, werd meewarig aangekeken. Op een fregat werd het bestaan van een F-16 genegeerd. Het was en is: ieder voor zich en de politiek voor ons allen.
De krijgsmacht van 2002 is een andere dan die van 1982. Het veranderingsproces dat in 1993 met de Prioriteitennota is ingezet, is in feite nog gaande. Politieke ambities leiden tot deelname aan vredesoperaties, waar ook ter wereld. Vrijdag bood het kabinet militairen aan voor Macedonië. Militairen zijn loyaal en doen wat hen is opgedragen, waar ook ter wereld. Maar dat de politieke ambitie wel eens botst met de militaire werkelijkheid bewijst Srebrenica.
Het is moedig van de commissie-Franssen om te pogen het bastion dat Defensie heet te veranderen. „Geen burgereilanden en militaire forten meer”, aldus Franssen vrijdag. „De krijgsmacht moet breed denken.”
Mooie woorden. Maar welke zandhaas maakt zich druk om een vlootbaal? Zou het een F-16-vlieger interesseren dat de loop van een Leopard-tank is verlengd? „Als er twee fregatten van de marine uitvaren voor een missie moet men bij de landmacht gaan denken wat ze daar aan toe kunnen voegen”, zegt commissielid luitenant-generaal b.d. R. Reitsma. „Af van het eilandengedrag.” Bij de werving is het geprobeerd om het samen te doen, maar dat is jammerlijk mislukt.
Natuurlijk is het te gek voor woorden dat mariniers op uitzending naar Eritrea nieuwe spullen kopen en leasen terwijl het bruikbare materieel bij de landmacht op de kazernes staat weg te roesten. Dat moet anders en kan ook anders.
Tegelijkertijd kennen de verschillende krijgsmachtdelen hun eeuwenoude tradities. De no-nonsense en sterk Amerikaans aandoende sfeer bij de luchtmacht is een andere dan de op ceremonies en adellijke families leunende gang van zaken bij de marine.
Reitsma zegt dat dit een kwestie is van tijd. „De nieuwe officier wordt van onderaf opgevoed en rekent met een ’paarse organisatie’.” Maar hij of zij komt binnen omdat varen zo leuk is of vliegen de ultieme kick geeft. En niet omdat de krijgsmacht zo fijn aanvoelt.