„Pas op met opplakken label van oorlogsmisdrijf”
Heeft Israël in de oorlog tegen Hamas oorlogsmisdrijven gepleegd? Volgens de ene deskundige lijkt het er erg op dat dat het geval is; de ander stelt juist dat dit nog verre van vaststaat.
Acht deskundigen op het gebied van humanitair oorlogsrecht waren donderdag naar de Tweede Kamer gekomen om daar met parlementariërs te spreken. Aanleiding voor het rondetafelgesprek is de oorlog tussen Israël en Hamas.
Voorafgaand aan het gesprek was al duidelijk dat de Kamerleden geen eenduidige visie te horen zou krijgen. Uit de vooraf aangeleverde schriftelijke bijdragen bleek namelijk dat de deskundigen op verschillende punten niet op één lijn zitten.
Hoewel er veel wordt gesproken over het recht op zelfverdediging van Israël, is het wat André Nollkaemper betreft helemaal geen uitgemaakte zaak dat Israël hier aanspraak op kan maken. De hoogleraar internationaal publiekrecht noemt de lezing dat het recht op zelfverdediging níet van toepassing is „overtuigender”. Die lezing rust, stelt hij, op „de aanname” dat Israël ook na de terugtrekking uit Gaza, in 2005, als bezetter van dat gebied geldt, dat het Palestijnse volk het recht heeft zich hiertegen te verzetten, en dat Israël zich bij het neerslaan van verzet dat het met de bezetting heeft „uitgelokt” niet kan beroepen op het recht op zelfverdediging.
Maar hoogleraar oorlogsrecht Chris de Cock is het daar niet mee eens. Hij wees op uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat fysieke aanwezigheid in een gebied noodzakelijk is om van een bezetting te spreken. Logisch, vindt De Cock, want veel verplichtingen die een bezettingsmacht heeft, zijn alleen maar uitvoerbaar als er troepen aanwezig zijn. Als voorbeeld noemde hij de plicht om de openbare orde in een gebied te handhaven.
Stigmatiseren
Bijzonder hoogleraar internationaal recht Geert-Jan Knoops drukte de Kamerleden op het hart voor ogen te houden dat het „heel moeilijk en gevaarlijk” is om nu al één van de partijen in het conflict te „stigmatiseren met labels als genocide, misdrijven tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven”. Er zijn wel mensen die aannemen dat Israël oorlogsmisdrijven heeft gepleegd, „maar dat staat nog verre van vast”, stelde hij. Marieke de Hoon, universitair docent internationaal strafrecht, ziet dat anders. „Ik wil niet uitspreken dat Israël oorlogsmisdrijven pleegt, maar het ziet er wel heel erg zo uit.”
Volgens Nollkaemper is er een gerede kans dat Nederland met de levering van onderdelen van F35-gevechtsvliegtuigen aan Israël „bijdraagt aan handelingen die in strijd zijn met internationaal recht. Dus daar past uiterste terughoudendheid.”
Paul Ducheine en Martin Fink, beiden verbonden aan de Nederlandse Defensie Academie, zetten in hun schriftelijke bijdrage uiteen hoe het besluitvormingsproces voor een aanval eruitziet, en welke rol het risico op burgerslachtoffers daarin speelt. Welke schade er na een aanval is te zien, is vaak het beeld waarop mensen een eerste oordeel baseren, stellen zij. Maar dat is volgens hen „zelden maatgevend” voor de oorlogsrechtelijke beoordeling van de rechtmatigheid. „De rechtmatigheid van de aanval moet je beoordelen aan de hand van de informatie op het moment dat de beslissing werd genomen”, aldus Ducheine. Vooraf moet worden beoordeeld of de ingeschatte nevenschade niet buitensporig is ten opzichte van het te verwachten militaire voordeel, aldus meerdere deskundigen.
Kamerlid Christine Teunissen (PvdD) bracht in dat Israël in de eerste week van de oorlog 600 bommen zou hebben ingezet. Ze wilde weten of het realistisch is om dan iedere keer het besluitvormingsproces te doorlopen. „Ja, dat is realistisch”, aldus Ducheine. „En ze doen het ook.”