Pieter Koen van Wycliffe Nederland is 90 en nog altijd gehaast: Er is werk aan de winkel!
„Prachtig.” „Mooi.” Het zijn woorden die de optimistisch ingestelde Pieter Koen (90), oprichter van Wycliffe Nederland, veel gebruikt. Maar met alles wat prachtig en mooi is, weet hij: bij Christus zijn is het allerbeste. „Mooier kan niet.”
De mussen vallen van het dak. In de woonkamer van Koens appartement in Berkel en Rodenrijs knalt op deze warme septembermorgen de ochtendzon naar binnen. De kaarsen branden. „Kom verder. Wat is het een heerlijke zomer geweest”, nodigt hij uit.
Dat weermannen heel anders denken over de zomer van 2023, daar heeft de oud-directeur van Wycliffe Nederland het even niet over. De Bijbel ligt open op de keukentafel. Koen begint er ’s morgens mee en laat het Woord gedurende de dag „indalen”. Hij gebruikt het als hij gaat wandelen in de Groenzoom, een park dicht bij zijn huis.
„Niet dat ik daar elke dag een gesprek over God of de Bijbel heb, maar soms lukt het wel. „Woont u in Berkel?” vragen mensen dan aan mij. „Ja, ik woon daar, achter de kerk. Hebt u ook wat met de kerk?” vraag ik dan. Weinig mensen zeggen dan ja. Nou, dat klopt ook wel met hoe de samenleving is.
Ik heb altijd een evangelie van Lukas bij me. Dan vraag ik: „Hebt u weleens gelezen in het boeiende verslag van dokter Lukas? Hier, neem het maar mee.” Of ik laat hun een klein fotoboekje zien met foto’s die ik zelf heb genomen, met een verwijzing naar de Schepper erin. Zo probeer ik mensen voorzichtig te trekken. Net zoals God dat bij mensen doet. Zie je die bloemen? „Nee, geen oog voor, geen tijd voor.” Och, wat jammer. Hij maakt het mooi voor ons, zodat we naar Hem gaan zoeken.”
Ter gelegenheid van het gesprek heeft Koen tompoezen gekocht bij de bakker. Hij heeft wel een suggestie hoe het gebak het beste gegeten kan worden: „Haal eerst het dekseltje eraf, dat eet een stuk makkelijker. O, dit is echt heerlijk”, zegt hij genietend. „Ik kom uit een bakkersfamilie. Mijn opa was bakker Bosch in de Diezerstraat in Zwolle. Daar woonden twaalf kinderen in een bescheiden huis. Toen ik klein was woonden die er niet allemaal meer, maar de gezelligheid was er nog wel. Mijn oom bracht ons vers brood met de bakfiets.”
Denkt u graag aan die tijd?
„Ja. Ik kijk met grote dankbaarheid terug op mijn jeugd. Mijn ouders waren mensen die dagelijks uit de Bijbel lazen. Ik zie mijn moeder nog voor me, hoe ze luisterde als mijn vader las. Vanaf dat ik 5 was ging ik elke zondag twee keer naar de kerk. Zo ben ik een volgeling van Jezus geworden. Ik zeg niet: Ik ben gereformeerd. Of: Ik ben hervormd, Gereformeerde Bond. Volgeling van Jezus, dat is zo veel mooier.”
Met welk Bijbelgedeelte bent u vandaag begonnen?
„Ik lees elke dag een psalm. Verder ga ik de Bijbel door en ben nu in Numeri. Ook lees ik iedere dag een hoofdstuk uit Spreuken. Dat is hoe je moet leven en dat liegt er niet om. Vanmorgen was ik in de Psalmen toe aan 119. Al jaren geleden schreef ik erbij: „Prachtige psalm.” Ongeveer in het midden van de Bijbel, het hart van het Woord, voor Jood en niet-Jood. De boeken van het zogenaamde Oude Testament spreken allemaal van die Ene Die zou komen. En toen dat gebeurde, is dat een revolutie geworden. Een revolutie van liefde.
Ik deed vanochtend de krant open, het Nederlands Dagblad. Ik zou jullie krant ook willen lezen, hoor, maar een krant is duur. Ik las een opmerkelijke titel: ”De zondvloed komt eraan”. Kijk, een jonge man, Michiel Bakker. Hij schreef een lied over Mattheüs 24, dat het zal zijn zoals in de dagen van Noach.
Ik ben veel bezig met Mattheüs 24. Wat Jezus daar zei, over die mooie gebouwen, en dat er geen één steen op de andere zal blijven. Dat is uitgekomen. Een mens twijfelt weleens. Is dat echt waar, gaat Jezus terugkomen in macht en majesteit? Als je die voorzeggingen leest, dat Hij weggaat en weer terugkomt, denk je: dat is niet te snappen. Mits. Mits het waar is. En het is waar. De vertaling van Zijn Woord staat in dat licht. Dat werk, zo mooi. En zo moeilijk. Maar het gaat door, in een snel tempo.”
U hebt aan die verbreiding van het Woord meegewerkt, als directeur van Wycliffe Nederland. Hoe bent u op die post gekomen?
„Dat is een heel verhaal. Ik groeide in die gelovige sfeer van mijn ouders op. In 1951 ben ik in Katwijk aan Zee gaan wonen. Daar werkte ik eerst in een visserijbedrijf. Later ging ik in dienst, werd commandant. In die tijd dacht ik veel na. Is er meer? Ik deed geloofsbelijdenis. Amen, ja op het Woord van God. En toch.
Toen ik in Utrecht kwam te wonen, ontmoette ik een paar jongens van Youth for Christ. Ze spraken vrijmoedig over de Heer. Ze zeiden niet: „Ik ben van de kerk.” Ze getuigden van Christus. Ik kan wel zeggen dat er in de jaren vijftig een opwekking was onder jonge mensen. Ze zeiden: „Billy Graham komt in de Kuip. Ga mee!”
Daar zat ik dan, op 30 juni 1955, tussen 60.000 andere mensen. „Wil je Jezus aanvaarden, kom naar voren.” Dat kon dan tijdens het zingen van een psalm, Psalm 146. „Zalig hij die in dit leven, Jakobs God ter hulpe heeft.” Jakob, zo heet mijn vader. Ik was er bijna rijp voor.
Later dat jaar, toen ik bij een evangelist in een kerk in Soest was, hoorde ik hem preken over Johannes 1:12. „Maar allen die Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen van God genoemd te worden, hun die in Zijn naam geloven.” Hij riep op: „Wil je Jezus aanvaarden?” Ik heb gebeden: „Heer, ik neem U aan.” Dat was het werk van Gods Geest. Daar hoeven we niet over te praten. Dat is wonderbaarlijk. Het is voor mij een nieuwe start geworden.”
Wat betekende die overgave voor het vervolg van uw leven?
„Met een vriend van mij, Wim Zoutewelle, die later bioloog is geworden, leerde ik Bijbelgedeelten uit het hoofd. Verzen uit Psalm 119 bijvoorbeeld. In die tijd gingen veel jongelui naar een Bijbelschool. Ik had het gymnasium gedaan aan de Veerallee in Zwolle, maar niet afgemaakt. In 1960 ben ik naar Amerika geëmigreerd. Ik wist niet wat ik met mijn leven moest.
Ik had een vriend, ook iemand van Youth for Christ, die werkte aan een technische universiteit in Pasadena, Californië. Ik vond daar een baan. In die tijd ontmoette ik een jongeman uit India. Hij had aan het Fuller Seminary gestudeerd. Hij wilde in zijn geboorteland, in het hindoeïstische noorden, het Evangelie gaan brengen. Hij was een evangelist pur sang. Hij had een geweldige stem en hij sprak heel vrijmoedig.”
U zegt steeds: Die was vrijmoedig, en die was vrijmoedig. Herkende u zich daarin, of dacht u juist: zo ben ik niet?
„Nee, nee, nee, zo was ik niet. Laat iedereen maar praten, misschien heb ik ook nog wat te zeggen. Maar vooral in de laatste jaren is dat veranderd, misschien door het ouder worden. En daar ben ik blij mee. Mensen wachten soms op een goed woord.
Goed, ik dacht: Ik ga met die vriend mee naar India. Ik doe wat achtergrondwerk, de boekhouding of zo. Maar een dame van de kerk zei: „Wat doe je nou? Je hebt helemaal geen opleiding.” Ze had helemaal gelijk.
Ik ging naar Chicago, vreselijk koud daar. Ik heb er drie jaar de zendingscursus gevolgd aan het Moody Bible Institute. Ik kwam in contact met de Navigators. Het motto van die stichting is ”Hem kennen en Hem bekendmaken”. Een prachtig motto. Ik bracht een zomer door in hun centrum in Colorado Springs. In die tijd kwam ik tot de conclusie: Ja, de Heer heeft gezegd: „Je zult Mijn getuigen zijn, in Jeruzalem, geheel Judea en Samaria én tot aan het eind van de wereld.” Maar waar is mijn Jeruzalem? Mijn Jeruzalem is in Nederland. Zo kwam ik terug.
Ik kreeg een baan bij de Hollandsche Bankunie in Den Haag. Tijdens een weekend van de Navigators hoorde ik over het werk van Wycliffe, dat toen aan het uitbreiden was in Europa. Het motto was in 1968: ”Nog 2000 talen”. Dat ging bij mij groeien. Ik dacht: dit is zoiets bijzonders. Wat een prachtig werk. Laat ik mijn diensten aanbieden.”
Was Bijbelvertaalwerk dan iets nieuws in Nederland? Hadden mensen bijvoorbeeld weleens gehoord van Jim en Elisabeth Elliot, die in de jaren vijftig het Evangelie wilden brengen bij een indianenvolk in Ecuador?
„De man die het pionierswerk voor Wycliffe Nederland deed, reisde rond met een diaserie over de Auca’s, waar de Elliots onder wilden werken. Maar het was wel vrij onbekend. Ik had er zelf ook nog weinig over gehoord. Het was zelfs zo dat ik, in de tijd dat ik in Californië werkte bij de universiteit, vaak langs het kantoor van Wycliffe in Santa Ana was gereden. Ik moest dan zeewater halen voor het laboratorium in Pasadena. Maar ik had toen geen idee van het bestaan van Wycliffe.”
En toen werd u directeur van de Nederlandse tak van Wycliffe.
„Ja, dat was in 1970, nu bijna 54 jaar terug. Wycliffe bestond in Amerika, Duitsland en Engeland. Maar er was nog geen organisatie in Nederland. Van Wycliffe zeiden ze: Er is iemand nodig om dat kantoortje in Nederland vorm te geven. „O, dat wil ik dolgraag doen. Want kantoorwerk, dat ligt me wel.”
Ik was de enige in een grote villa met veertien kamers, het mooiste huis van Velp, dat tijdelijk beschikbaar was gesteld voor Wycliffe. Ik gaf dia- en filmavonden om te vertellen over het werk, ging giften werven en met jonge mensen praten.
In dat jaar werd ik ook verliefd op Joke, later mijn vrouw. Dat was helemaal geweldig. Aan het eind van het jaar trouwden we. Samen hebben we Wycliffe Nederland vormgegeven. We zijn veertig jaar getrouwd geweest. Dertien jaar geleden is ze overleden. Ik denk met veel dankbaarheid aan ons huwelijk terug.”
Hoe ging het met de jonge organisatie?
„Het Bijbelvertaalwerk kreeg meer bekendheid. Er kwamen veel jonge mensen die enthousiast waren om vertaalwerk te gaan doen. Toen ons oudste zoontje acht maanden was gingen we als gezin zelf naar Mexico en Guatemala, om een veldtraining te doen. We wilden ervaren wat Bijbelvertalers meemaakten. We waren erbij toen een etnische groep in Papoea-Nieuw-Guinea het Nieuwe Testament in zijn moedertaal ontving. We hebben later met onze twee zoontjes in Suriname gewoond om daar, ook weer vanuit Wycliffe, contact te onderhouden met kerken en de overheid.
In 1981 hebben we afscheid genomen van ons werk in Nederland. Ik werd in 1984 coördinator personeelszaken voor Wycliffe Europa. Mijn vrouw heeft zich altijd graag ontfermd over jonge mensen die uitgezonden werden of uitgezonden waren geweest. Mensen die weer in Nederland gingen wonen hadden in hun periode op het zendingsveld veel ervaringen opgedaan. Maar terug in Nederland vroegen ze zich af: Wat kan ik eigenlijk? Zij hielp hen ontdekken op welk gebied hun gaven lagen.”
U noemde eerder dat het werk van Wycliffe in een snel tempo doorgaat. Bijbelvertaalwerk gaat met haast gepaard. Waar komt die haast vandaan?
„Toen ik 18 was, ben ik in de visserijwereld terechtgekomen. Ik begon als nettenbreier in Katwijk aan Zee. Later deed ik denkwerk op kantoor in Apeldoorn en tot slot kwam ik in Utrecht terecht. Daar werkte ik in een laboratorium, ik deed onderzoek welke vissersmaterialen goed werkten. Het bedrijf waar ik begon in Katwijk heette ”De Noordzee”.
Achttien jaar later ging ik opnieuw in de visserij werken. Maar dat bedrijf draagt de naam ”De wereld”. Ik vind dat zo mooi. Ook in dat bedrijf heb ik een taakje gehad. Ik weet niet of ik veel mensen heb opgevist. Maar je kunt daar allerlei taakjes hebben. Een mens heeft altijd wel iets wat hij kan. Sommigen kunnen alleen maar geld geven en verder niets. Of goed koken.
De tijd die dat bedrijf krijgt is niet oneindig. De dagen in de tijd van Noach werden beperkt. Niemand trok zich wat aan van die vreemde Noach. En ineens was het water er. En wanneer komt het einde van deze tijd? In de Vroege Kerk werd het denken en doen bepaald door de gedachte: Jezus komt terug.
De gelijkenis van de talenten heeft Jezus uitgesproken in het hoofdstuk waarin Hij ook spreekt over de komst van de Zoon des mensen in heerlijkheid. De rijke man gaat weg en geeft zijn knechten taken. Jezus bedoelt daarmee: Jij moet rustig doen waar jij goed in bent, jouw talent. Niet klungelen met dingen die jij niet kunt, want dat is heel ingewikkeld. Maar doen wat je kunt. Ga eropuit, maak discipelen. En als het moeilijk is: Kijk omhoog!
Er is werk aan de winkel! Het is hartstikke urgent. Die kortheid van het leven en de verantwoordelijkheid komen erg op me af. Er zijn veel mensen die zeggen: „Jezus? Nee, dankjewel, hoeft van mij niet.” Je kunt het niet van de daken schreeuwen, maar je kunt wel een gesprekje beginnen met je eigen buurvrouw, of met je eigen kinderen. We hebben een enorme opdracht.”
Merkt u dat dat leeft in de kerken?
„Ik sprak een tijdje terug een predikant over de wederkomst van Christus. Die zei: „Dat kan nog lang duren.” Wat? Daar wil ik niet van horen. Nu zijn we weer druk met het klimaat, met de schepping. De Schepper kan nog wel even wachten. Maar naast de problemen met het klimaat is er iets anders aan de hand. God heeft Zijn Zoon gegeven opdat een ieder die in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft. Ons probleem is onze verlorenheid en dat we ons daar niet bewust van zijn. En vaak zijn we ons ook niet bewust van onze verantwoordelijkheid, de taak die God aan ieder van ons geeft.”
Bedoelt u daarmee: roeping?
„Van roeping wil ik niet weten, dat is allemaal onzin. Dat vond ik al toen ik bij Wycliffe directeur was. De Messias Die kwam, Die onder ons heeft gewoond – als er één een roeping moest hebben gehad, dan was Hij het. Maar Hij zei: „Ik ben gezonden. De Vader heeft Mij gezonden. En zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jou.”
Roeping is wel een term die voorkomt in de Bijbel. In 1 Korinthe 1:9 staat: „God is getrouw, door Wie gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer.” Jezus riep Zijn volgelingen, Zijn jonge kerels. Hij riep ze, waarom? Om bij Hem te zijn. Hij riep ze niet om naar Egypte te gaan. Dat is het gekke, christelijke jargon geworden. Hij riep en roept mensen om stil bij Hem te zijn. Zending komt daarna.
Stilte bij Hem, dat is zo waardevol. Ik ga binnenkort een weekend naar een klooster. Voordat ik tot geloofsvernieuwing kwam, las ik wel in de Bijbel, gewoon, een beetje. Ik discussieerde er wat over. Maar lezen, stil zijn, bidden, alleen zijn, dat vond ik moeilijk. Na mijn geloofsvernieuwing begon het klein, met foldertjes van de Navigators, ”8 Minutes with God”. Je moet dat leren. Dicht bij God zijn, dat is het geheim van roeping.
Je moet niet praten van: ik ben geroepen om naar Amerika te gaan, of naar Afrika. Ik las in de jaren 60 een opstel van iemand. „Ik werd geroepen naar Japan. Maar er kwam niks van terecht.” O ja joh, verkeerde roeping? Nee, roeping moet je niet verbinden met je taak. Daar is iemand, die zit alleen maar op een kantoortje. Die heeft helemaal nog geen roeping gehad natuurlijk. En die geeft elke maand 50 euro aan Wycliffe. Nee, die man heeft een taak. En die bidt voor de uitzendingen.”
U zegt dus: Roeping is dat Jezus ons naar Hem roept.
„Ja. Rustig bij Hem zijn. Luisteren. Lezen. En vandaar uit krijg je kracht voor de dag. Ik heb altijd veel gehad met Billy Graham, heb in zijn tolkenteam gezeten en veel boeken van hem gelezen. Ik luisterde veel naar hem en doe dat nog. En die had het altijd over: met Hem zijn.”
Ziet u uit naar het moment dat u naar de Heere Jezus geroepen wordt, of ziet u op tegen het sterven?
„Het is in zekere zin de bevordering. Ik had een tante, tante Marie. Familieleden zeiden over haar: „Tante Marie is bekeerd.” Dat was geen woord dat in onze kring veel gebruikt werd. Bij ons was het altijd: Wij zijn van de kerk. Zij was bij het Leger des Heils en zij had inderdaad een omkering meegemaakt in haar leven. Als ze de Naam van Jezus noemde, kreeg ze tranen in haar ogen. Die band met de Heer, dat herken ik. Dat geeft mij rust en ook verlangen. Op Jokes en mijn grafsteen staat Filippenzen 1:23: „Bij Christus te zijn is het allerbeste.” Mooier kan het niet.”
Gaat u dan uw vrouw weer ontmoeten, zult u Billy Graham spreken?
„Ik ga dan naar de Messias. De engelen zullen mij daar verwelkomen en die brengen mij naar Hem. Dat is mijn hoop en mijn verwachting. Toch vind ik dat soms ook moeilijk voor te stellen, hoor. Eeuwigheid is zoiets ongrijpbaars. En de Heer heeft geen details genoemd. Hij gebruikt zeer algemene bewoordingen, waar wij van zeggen: „Nou, ik had wel een beetje meer verwacht.” Maar het zal zo ongelofelijk anders zijn, onze uiteindelijke bestemming als mens op de nieuwe aarde.”
Maar denkt u dat u uw geliefden ontmoet?
„Jazeker. Mijn vrouw was een fijne getuige. Ik heb een mooie herinnering. De laatste tien dagen van haar leven, dat was in 2010, was ze in coma. Het geloof is uit het gehoor, Romeinen 10. Het horen is ook, naar men zegt, het laatste wat blijft leven in het lichaam. Dus als ik bij haar was, dan zong ik, of ik zei iets liefs. Een kwartier voor ze stierf, werd ze ineens wakker, een opleving. Met haar prachtige bruine ogen keek ze onze vriendin aan, die bij haar was. Onze vriendin zei: „Joke, je bent veilig in Jezus’ armen, veilig aan Jezus’ hart.” Het heeft haar ongetwijfeld bemoedigd. Dat had ze even nodig. Jezus was ook haar passie. Dus de toekomst is helder. Wie de Zoon van God heeft, die heeft het leven.”