Het zwaarste geschut van het parlement, de motie van wantrouwen, wordt steeds vaker ingezet. „De Tweede Kamer gaat er niet consequent mee om”, waarschuwen twee deskundigen. „Het risico is groot dat het effect ervan verdwijnt.”
Niet alleen het vertrouwen van burgers in de politiek is de afgelopen tijd gedaald, ook het vertrouwen van Kamerleden laat te wensen over. Steeds vaker dienen ze namelijk moties van wantrouwen in. Tussen de installatie van het kabinet-Rutte I in 2010 en nu gebeurde dat 97 keer. Dat aantal staat in schril contrast met de 23 moties van wantrouwen die in de anderhalve eeuw parlementaire geschiedenis daarvoor werden ingediend.
Slechts een daarvan werd ook daadwerkelijk aangenomen. Kamerlid Dekker wist in 1939 het vijfde kabinet van Colijn na vier dagen naar huis te sturen doordat zijn motie door een brede Kamermeerderheid werd gesteund.
Emeritus hoogleraar politiek Ruud Koole en hoogleraar staatsrecht Paul Bovend’Eert maken zich zorgen over het toenemend gebruik van de motie, ook al wordt die in de praktijk bijna nooit aangenomen. „Het is essentieel voor de parlementaire democratie dat er vertrouwen is tussen regering en Kamer. Dat moet je niet continu op het spel willen zetten. Het opzeggen van vertrouwen moet echt het allerlaatste middel zijn”, stelt Koole.
Zowel Koole als Bovend’Eert ziet de enorme stijging sinds het aantreden van Rutte I in 2010 als een logisch gevolg van de opkomst van populistische partijen aan de rechterflank. „Die partijen zien de motie als vehikel om een punt richting kiezers te maken”, zegt Bovend’Eert.
„Wat er nu te vaak gebeurt, is dat partijen bepaald beleid afkeuren en dat dan vervolgens verpakken in wantrouwen”, zegt Koole. „Dat is echt een oneigenlijk gebruik van de motie, die ziet op een vertrouwensrelatie tussen Kamer en regering. Niet op het al dan niet steunen van bepaald beleid”, legt de hoogleraar uit.
Bovend’Eert: „Vroeger zag je dat volksvertegenwoordigers hier heel terughoudend in waren. Her en der zie je die voorzichtigheid nog steeds, bijvoorbeeld bij de SGP. Maar over het algemeen is het zo dat parlementariërs zich steeds minder aantrekken van de mores die altijd golden in de Kamer.”
Ook Koole trekt het breder. „Het aantal moties stijgt sowieso al een paar jaar op rij”, zegt hij. In 2022 werden er zo’n 4900 moties ingediend, ruim 400 meer dan het jaar daarvoor. Een werkgroep onder leiding van Kamernestor en SGP’er Kees van der Staaij oordeelde toen al dat moties door het teveel „minder krachtig” zouden worden.
Het dichtst in de buurt van een meerderheid kwamen de moties van wantrouwen die werden ingediend naar aanleiding van de parlementaire enquête naar aardgaswinning in Groningen, de stikstofcrisis en de gang van zaken tijdens de kabinetsformatie van 2021. Die drie haalden respectievelijk 67, 59 en 72 stemmen. Ook het vergissingsbombardement op de Afghaanse stad Hawija was voor de Kamer bijna genoeg reden om toenmalig minister van Defensie Ank Bijleveld naar huis te sturen. De motie haalde het op vijf stemmen na niet.
Maar verreweg de meeste ingediende moties van wantrouwen sinds 2010 steunen op slechts een klein deel van de Kamer en zijn om die reden kansloos. Extreem voorbeeld was een motie die Gideon van Meijeren (FvD) eind 2022 indiende tegen minister Yeşilgöz (Justitie en Veiligheid): slechts acht Kamerleden gaven daaraan steun.
„De signaalwerking van zo’n motie neemt op die manier pijlsnel af”, aldus Koole. „Niemand in het kabinet die er dan nog van opkijkt. Dat moet je zien te voorkomen.”
Balkenende
Laat het hoog opgelopen aantal moties van wantrouwen niet ook gewoon zien dat er veel mis is in de politiek, zoals Caroline van der Plas onlangs in Het Parool stelde? Koole vindt dat te kort door de bocht. „Inderdaad is het vertrouwen de afgelopen jaren gedaald, maar de inflatie van het gebruik van de motie van wantrouwen is al veel langer aan de gang; al sinds de kabinetten-Balkenende.”
Koole vindt dan ook dat Kamerleden alleen een motie van wantrouwen moeten indienen als blijkt dat het wantrouwen heel breed leeft en dat er een gerede kans bestaat dat zo’n motie een meerderheid haalt. „Het doel moet echt zijn om een bewindspersoon of regering naar huis te sturen en niet om zomaar even wat elleboogstootjes uit te delen”, zegt hij. „Als blijkt dat je de enige partij bent die zo’n motie steunt, wees dan volwassen en zie ervan af.” In een quotum voor moties van wantrouwen ziet Koole echter niets. „Daar moet je geen regels over willen maken, dat perkt de macht van het parlement alleen maar in.”
Bovend’Eert zou wel willen pleiten voor een afkoelingsperiode na een debat. „Je kunt je afvragen hoe scherp Kamerleden nog zijn na een verhit debat met bijvoorbeeld een minister die hen verkeerd heeft geïnformeerd. Het is onverstandig om dan kort na zo’n debat te gaan beslissen of iemand mag aanblijven. Even kalmeren, zou ik dan zeggen.”
De partij die verreweg de meeste moties van wantrouwen indiende is de PVV. De partij zit sinds 2006 in de Tweede Kamer en heeft er inmiddels al 44 op haar naam staan.
Toen een verslaggever van RTL Nieuws Geert Wilders begin 2019 attendeerde op het feit dat zijn partij inmiddels 25 moties van wantrouwen had ingediend, verscheen er een lach op het gezicht van de PVV-leider. „Kijk, dat is goed nieuws; er zullen er misschien nog wel vele volgen”, zei Wilders enigszins opgetogen.
Het mocht dan misschien een mijlpaal heten, nummer 25 haalde weinig uit. Alleen de PVV steunde de motie die door Wilders’ collega Barry Madlener tegen toenmalig landbouwminister Carola Schouten was ingediend. De bewindsvrouw kon aanblijven.
En daar zit volgens Bovend’Eert een ander probleem. „Wat doe je als je motie te weinig steun krijgt en een minister of zelfs het hele kabinet blijft zitten? Als je als partij dan consequent wilt zijn, moet je zeggen: Wij doen geen zaken meer. Zoiets zie ik echter nooit, partijen schuiven altijd weer aan.”
Zouden partijen wel rechtlijnig zijn, dan had het kabinet allang zijn biezen moeten pakken, redeneert Bovend’Eert. „De partijen die de coalitie in de Senaat aan een meerderheid kunnen helpen –ik denk aan BBB en PvdA/GroenLinks– hebben de afgelopen periode allemaal weleens voor zo’n motie gestemd.”
„Idealiter zou de conclusie van het kabinet dan moeten zijn: Er is geen vertrouwen meer en dus stoppen we ermee. Maar een kabinet weet natuurlijk ook dat partijen zich daarin vaak niet consequent opstellen”, aldus Bovend’Eert.
Duitsland
Om het wapen van het parlement weer scherp te krijgen, is gedragsverandering nodig, denkt zowel Bovend’Eert als Koole. „Voor dit soort zaken moet je echt een beroep doen op het prudente gedrag van Kamerleden. Een belangrijke taak van de Kamer is namelijk ook om het land bestuurbaar te houden, zegt Koole. „Ik heb er daarom weleens voor gepleit om bij het indienen van een motie van wantrouwen ook meteen een alternatieve coalitie voor te stellen zoals in Duitsland. Dat heet een constructieve motie van wantrouwen.”
Koole: „Naarmate het politieke landschap versplintert en minderheidskabinetten zich in de nabije toekomst wellicht vaker voor zullen doen, zullen we zo’n constructieve motie van wantrouwen misschien wel heel hard nodig hebben.”