Een opzienbarende gebeurtenis in de zomer van 1939 maakte duidelijk hoe hard de nationaalsocialisten in Duitsland zich tegen de kerk opstelden. Aanleiding vormde ditmaal een meditatie door Hans Asmussen.
Op 18 juli 1939 werd ds. Paul Schneider, ”de dominee van Buchenwald”, wreed vermoord. Kort daarna, op 2 augustus, was er een conferentie van de Rijksbroederraad van de Bekennende Kirche. Hier hield Hans Asmussen in verband met ds. Schneiders overlijden een meditatie over Handelingen 6:9-15 (Stefanus). De Gestapo kreeg informatie over deze bijeenkomst en het gevolg was dat ook Asmussen korte tijd gevangen werd gezet. Wie was hij?
Piëtistische opa
Op 21 augustus 1898, deze maand 125 jaar geleden, werd Hans Christian Asmussen geboren in Flensburg in Sleeswijk-Holstein, dicht bij de Deense grens. Hans was de jongste van de zeven kinderen van het echtpaar George en Elise Asmussen-Koch. Vader was directeur van een basisschool. Hij zocht christelijke leerkrachten die hem van harte wilden helpen, Ook gaf hij een christelijk periodiek uit, waarin pedagogische denkbeelden werden geplaatst tot verdere vorming van zijn team. Het gezin Asmussen werd gekenmerkt door Bijbelse waarden en normen. Van harte wilde het de Heere navolgen. Een piëtistische opa van Hans was een man van gebed. Als hij tussen zijn ingezaaide akkers wandelde, knielde hij om Gods zegen te vragen.
In Flensburg stond een diaconesseninstelling. Dit instituut van barmhartigheid had grote geestelijke invloed in de stad. Het werd geleid door de charismatische predikant E. Wacker, een orthodox-lutherse opwekkingsprediker, die zich verzette tegen de liberale theologie in de landskerk. Tussen vader Asmussen en deze predikant ontstond een hartelijke vriendschap en samenwerking.
De school van Asmussen bereidde de leerlingen ook voor om toegelaten te worden tot het gymnasium. In 1908 begon Hans als gymnasiast in zijn geboortestad. In de lente van 1917 ontving deze intelligente en ijverige leerling zijn gymnasiumdiploma, waarop ook Grieks en Hebreeuws prijkten.
Geknakt
Tijdens Hans’ schooltijd vonden er twee ingrijpende gebeurtenissen plaats. In september 1914 overleed zijn vader op de leeftijd van 53 jaar aan kanker. Zijn oudste broer Eduard sneuvelde al in september 1914 op het slagveld in Frankrijk. Eduard was een pedagogisch voorbeeld voor Hans. Maar ondanks zijn belangstelling voor theologie en het overlijden van zijn broer besloot Hans toch om in het leger te gaan. In april 1917 meldde hij zich enthousiast aan om zijn vaderland te verdedigen. In zijn familie stonden vaderlandsliefde en nationaal-conservatieve politiek hoog aangeschreven, hoewel zijn vader twijfelde aan de politieke gaven van de keizer.
Het grootste gedeelte van zijn diensttijd bracht Hans door in Vlaanderen. Daar werden zijn enthousiasme en idealisme geknakt. Hij schreef aan zijn moeder: „De dood heeft hier een rijke oogst en onze nationale trots wordt vernederd.” Na het einde van de Eerste Wereldoorlog kwam Hans veilig thuis. Wel was hij in de oorlogsjaren wat astmatisch geworden. Hiervan zou hij zijn gehele leven hinder ondervinden.
In 1919 begon Asmussen zijn theologische studie in Kiel en stichtte onmiddellijk een kring van gelijkgezinden, de Lutherse Broederbond. Hun doel was het bestrijden van de heersende liberale theologie. Toen de groep in 1920 tijdelijk naar Tübingen verhuisde, stond ze daar al snel bekend als ”de aartsconservatieven uit Flensburg”.
Na zijn afstuderen in Kiel in 1921 kon Asmussen zijn vicariaat doen in de diaconesseninstelling van zijn geboortestad. Hier werd hij in 1925 tot hulpprediker aangesteld. Over zijn arbeid schreef hij: „In de pastorale zorg voor zieken en stervenden vind ik een praktisch tegenwicht voor de academische theologie. Het is een onwaardeerbaar voorrecht als een predikant bij veel sterfbedden moet staan. Want daar verdwijnt veel theologische onzin en men leert in de nood oprecht bidden.”
Vacature
Op zondag 25 oktober 1925 moest Asmussen een proefpreek houden in het boerendorp Albersdorf. Deze gemeente had een vacature die vervuld moest worden. Een dag eerder kwam kandidaat Asmussen hier met de trein aan. Men had hem verteld dat er veel christenen woonden. Maar toen hij in een herberg logeerde, zag hij tig kaartspelers. Asmussen vond dit een zonde die niet gedaan mocht worden. En ook het contact met de andere predikant verliep moeizaam, want deze was van harte een liberaal theoloog. De volgende morgen preekte Asmussen onder grote spanning in een bomvolle kerk. Maar de Heere hielp. Daarna was zijn concurrent aan de beurt. Vervolgens was het wachten op de uitslag van de stemming door enkele kerkelijke leiders. Tot zijn verrassing werd Asmussen toch gekozen.
Een jaar later trouwde hij met Elsbeth Pickersgill, die uit een piëtistisch milieu kwam. Het echtpaar kreeg drie kinderen.
Het was de tijd van de Weimarrepubliek. Daarmee was Asmussen het niet eens, omdat ze vrucht was van de Franse Revolutie. Volkenbond, pacifisme en communisme kwamen uit dezelfde verkeerde bron voort. Door de scherpe politiek van de overheid braken er grote boerendemonstraties uit, die gunstig waren voor de groei van de nationaalsocialistische gedachten. In maart 1929 brak er een enorm straatgevecht uit tussen communisten en hun tegenstanders, de nazi’s, waarbij een SA-man werd gedood. De begrafenis werd een grote politieke demonstratie, waarbij duizenden mensen, onder wie veel SA-mannen, aanwezig waren.
Een ambtsbroeder van Asmussen leidde de begrafenis. Hij probeerde zo op te treden dat de emoties zouden bedaren. Hierna hield Hitler een grafrede. Hij vergeleek de gevallen SA-man met de christenmartelaren uit de Vroege Kerk en riep op tot wraak. Hij eindigde zo: „Iedere verlossingsleer vraagt offers. God zal ons werk niet vervloeken, maar zegenen.” Een confrontatie tussen de begrafenisstoet en de politie werd nauwelijks voorkomen. Een door Asmussen geschreven brief aan Hitler persoonlijk, waarin hij protesteerde tegen het politiseren van de begrafenisplechtigheid, bleef onbeantwoord.
Heidense ideologie
Voorjaar 1932 werd Asmussen predikant in Altona, in de regio Hamburg. Hier werden zijn ogen geopend voor de heidense en agressieve ideologie van het nationaalsocialisme. Terwijl Asmussen in de middagdienst van zondag 17 juli 1932 preekte over het vijfde gebod ketsten geweerkogels tegen de kerkmuur. Er demonstreerden 7000 SA-mannen in een communistenwijk. Ook vanaf daken werden ze door hun tegenstanders beschoten. Er vielen bij diverse straatgevechten zeventien doden en zestig gewonden. Deze zondag kreeg de bijnaam ”Altoner Bloedzondag”. De predikanten van Altona kwamen op 1 augustus voor het eerst bijeen om te spreken over de houding van de kerk in deze nieuwe toestand. Een dag eerder was de nazipartij namelijk met een enorme overwinning de grootste politieke partij van het land geworden. Een meerderheid van de Altoner predikanten onderschreef het Altoner getuigenis, dat op 11 januari 1933 in een stampvolle kerk werd voorgelezen. De hoofdbijdrage aan dit getuigenis was door Asmussen geleverd. In dit getuigenis lezen we: „Staat noch enige levensbeschouwing mag de vrije verkondiging van Gods Woord beperken. De leer van de erfzonde is voluit Bijbels. Alleen Jezus Christus kan ons verlossen.”
Barmer Thesen
In 1933 werd Asmussen, op aansporing van de plaatselijke nazileider, geschorst door de kerkelijke leiding in Kiel, die gedomineerd werd door de Deutsche Christen. Een jaar later kreeg hij gedwongen emeritaat opgelegd. In ditzelfde jaar had Asmussen een groot aandeel in het tot stand komen van de Barmer Thesen: „Wij verwerpen de valse leer dat er naast Gods Woord nog andere openbaringsbronnen zijn. Jezus Christus is het ene Woord Gods.” Tijdens de vergaderingen in Barmen was er contact met Dietrich Bonhoeffer.
In 1936 verhuisde het gezin Asmussen naar Berlijn, omdat hij was benoemd als leider van de illegale theologische hogeschool die studenten opleidde voor de Bekennende Kirche. In 1941 moest de school op last van de Gestapo sluiten.
Ook werd in het jaar 1936 een memorandum geschreven, waarbij ook Asmussen betrokken was: ”Aan de Führer”. Hierin werden het zedelijke verval in de samenleving en de kerkelijke wanorde aan de kaak gesteld. Het was een onbevreesd getuigenis tegenover allen en eenieder (overheden) in kerk en maatschappij (politiek) om Gods Woord en Wet te proclameren. Het waarschuwde nadrukkelijk tegen ontkerstening en deconfessionalisering van de samenleving.
In deze Berlijnse periode volgden keer op keer represailles en arrestaties: van 1936 tot 1940 kreeg Asmussen een spreekverbod in het gehele Duitse Rijk. In 1941 werd hij acht maanden gevangengezet in de beruchte Berlijnse gevangenis Moabit. Dit laatste gebeurde nadat hij de vader van Martin Niemöller had begraven. Martin zelf zat nog gevangen in concentratiekamp Dachau.
Verzet
Sinds 1942 had Asmussen contact gekregen met het politieke verzet tegen Hitler onder leiding van de Leipziger burgemeester Goerdeler en met de Nederlander W.A. Visser ’t Hooft, secretaris-generaal van de oecumenische beweging. In 1943 werkte hij incognito als secretaris van de directie van een wapenfabriek in Bremen. Zijn woning in Berlijn was gebombardeerd. Onder een schuilnaam kon hij nu ongehinderd door het gehele land reizen en zo contacten onderhouden met de Bekennende Kirche. Nog in 1943 bracht bisschop Wurm hem naar Württemberg als predikant en medewerker. Na het einde van de oorlog leverde Asmussen een belangrijke bijdrage aan de ”Stuttgarter Schuldverklaring” van oktober 1945, die ook door Martin Niemöller werd ondertekend. Van Asmussen kwam de bekende zin: „Wij klagen onszelf aan, omdat we niet moediger hebben beleden, niet trouwer gebeden, niet vreugdevoller geloofd en niet vuriger hebben liefgehad.”
Nadat hij van 1949 tot 1955 ”probst” van Kiel was geweest, ging Asmussen met pensioen in Heidelberg. Zijn laatste levensjaren spande hij zich in voor een brede oecumene. Op 30 december 1968 overleed hij in een bejaardenhuis en werd begraven op het kerkhof in Kiel.