Mens & samenlevinghet gesprek

Zoon omgekomen predikant Johannes Kapteyn is een leven lang op zoek naar zijn vader

Zijn vader heeft hij nooit gekend. Toch beheerste ds. Johannes (Jo) Kapteyn, die in Dachau omkwam, het hele leven van Jo Kapteyn junior. „Het gemis van mijn vader zal waarschijnlijk tot mijn laatste snik hier op aarde doorwerken.”

2 June 2023 17:59Gewijzigd op 3 June 2023 11:59
Jo Kapteyn. beeld Eran Oppenheimer
Jo Kapteyn. beeld Eran Oppenheimer

Boven de schouw in het Rotterdamse appartement van Jo Kapteyn (82) hangt een portret van dominee Johannes Kapteyn (1908-1942). De uiterlijke overeenkomst tussen vader en zoon is treffend. „Dat krijg ik vaak te horen”, zegt de gepensioneerde specialist ouderengeneeskunde, een geboren gentleman. Met zorg serveert hij de koffie. „Kijk, hier bent u aan toe; ik trouwens ook. Net als vader ben ik een avondmens. ’s Morgens moet ik even op gang komen.”

Bij de jaarlijkse Dachauherdenking in Amsterdam hield u dit jaar een toespraak. Hoe was dat?

„Ik vond het bijzonder dat mij die gelegenheid werd geboden. Ter nagedachtenis aan mijn vader en als een eerbetoon. Na afloop ontving ik waarderende reacties.”

Kwam het verzoek om er te spreken onverwachts?

„Als een volslagen verrassing. Aanleiding om mij te vragen was de heiligverklaring van Titus Brandsma, vorig jaar. Bij het Nederlands Dachau Comité was bekend dat mijn vader en Titus in de maanden van hun gevangenschap heel nauw contact met elkaar hadden. In mijn toespraak heb ik zowel aan mijn vader als aan Titus aandacht geschonken. Beide mannen werden in hun verzet tegen het nazisme gedreven door een diepgewortelde christelijke levensovertuiging.”

19368455.JPG
Jo Kapteyn spreekt bij de Dachauherdenking van 2023 in Amsterdam. beeld Eran Openheimer

Hoe duidt u de vriendschap tussen hen?

„Ze leerden elkaar kennen in Kamp Amersfoort. Een jonge gereformeerde predikant, in hart en nieren calvinist, en een bijna dertig jaar oudere, eerbiedwaardige priester en hoogleraar: karmeliet, mysticus en overtuigd rooms-katholiek. Theologisch zullen ze over een aantal zaken heel verschillend hebben gedacht, maar ze kenden beiden een intense verbondenheid aan Christus. Vader schreef in 1942 in de gevangenis van Kleef op het schutblad van de Bijbel die hij mocht meenemen het antwoord op de eerste vraag van de Heidelbergse Catechismus. Daaronder, met een uitroepteken: „Dat is mijn enige troost beide in leven en sterven. Amen!” Titus schreef in zijn gevangeniscel in Scheveningen het bekende gedicht dat eindigt met de strofe:

Want Gij, o Jezus, zijt bij mij,

Ik was U nimmer zo nabij,
Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet,
Uw bijzijn maakt mij alles goed.

Kijk, dáárin waren deze mannen één. Ze wisten zich in leven en sterven geborgen in Christus, Die ze lief hadden gekregen. Daardoor voelden ze zich zeer aan elkaar verbonden. Ook letterlijk trouwens. Vanuit Kleef zijn ze op 13 juni 1942 op transport gesteld naar Dachau, Jo met zijn rechterpols geketend aan de linkerpols van Titus.”

Wat deed hun vriendschap met uw denken over de Rooms-Katholieke Kerk?

„Ik ben ervan overtuigd dat de Heere ook daar Zijn kinderen heeft, zonder dat ik hun dwalingen zou willen veronachtzamen. Het hart van het christelijk geloof klopt in de levende verbondenheid met Christus en een compromisloos volgen van Hem.”

Hoe ziet u de heiligverklaring van Brandsma?

„Ik laat die verklaring en de wonderverhalen eromheen voor wat ze zijn. De Schrift noemt alle oprechte gelovigen heiligen. Ze zijn heilig in Christus. Dat gold ook voor Titus Brandsma. Zo bezien was die heiligverklaring overbodig.”

19368409.JPG
Dachaumonument in Amsterdam. beeld Eran Oppenheimer.

Vindt u het niet wrang dat hij veel meer bekendheid geniet dan uw vader?

„Nee, dat vind ik begrijpelijk. Vader was een onbekende gereformeerde predikant in Groningen. Brandsma behoorde tot een wereldkerk en was hoogleraar aan een universiteit van naam. In dat opzicht was er een groot verschil tussen beiden.”

Hoe verklaart u dat uw vader al vroeg het karakter van het nationaalsocialisme doorzag?

„Ik vermoed dat hij toen al sterk onder de indruk was van prof. dr. K. Schilder. Die had gestudeerd in het Duitse Erlangen, waar hij in 1933 summa cum laude promoveerde. In datzelfde jaar werd hij hoogleraar theologie in Kampen. Schilder zal in Duitsland van nabij de opkomst van het nationaalsocialisme hebben meegemaakt en onderkende het antichristelijke karakter ervan. Dat laatste gold ook voor mijn vader. Hij waarschuwde er openlijk tegen, onder meer vanaf de kansel. Daarom is hij gearresteerd.”

Een week na uw toespraak in Amsterdam reisde u af naar Dachau. Waarom?

„Het Nederlands Dachau Comité organiseert om de twee jaar rond 29 april, de dag waarop in 1945 het concentratiekamp door Amerikaanse infanteriedivisies werd bevrijd, een reis naar Dachau voor nabestaanden. Dit was voor mij de tweede keer. Vrijdag 28 april bezochten we onder meer het Nationalsozialismus Dokumentationszentrum in München. Dat toont op indrukwekkende wijze in woord en beeld de opkomst van het nationaalsocialisme.

Op de vrije zaterdagmorgen ben ik naar de ”Kraütergarten” gegaan, bijgenaamd ”De Plantage”. Daar was mijn vader tewerkgesteld. Het was een van de zwaarste commando’s van Dachau. Gelegen buiten het kamp, dus de SS-bewakers hadden er vrij spel. De mishandeling was er ongekend wreed. Van de kassen resteren alleen nog de verroeste stalen skeletten. Tijdens vorige reizen kon ik er niet bij komen, vanwege een hek. Dat was nu open. Voor het eerst stond ik op de plek waar mijn vader zo is afgebeuld dat hij al op 8 augustus 1942 is overleden. Binnen twee maanden na aankomst in het kamp.”

Had die plek iets van heilige grond?

„Dat woord kwam niet bij me boven, maar je zou het inderdaad zo kunnen noemen. Mijn vader werd daar tewerkgesteld vanwege zijn heilig getuigenis van de Christus der Schriften. In die zin was het heilige grond, ja.

19368452.JPG
Vader en zoon Kapteyn. beeld Eran Oppenheimer

Zaterdagmiddag heeft onze groep na een rondleiding door het voormalige kamp en een bezoek aan de crematoria een krans gelegd bij de plek waar een barak stond waarin familieleden van mensen in onze groep waren ondergebracht. Aan het eind van de middag zijn bij het grote monument op de appelplaats kransen gelegd door vertegenwoordigers van het Internationaal Dachau Comité. Aansluitend waren er nog kransleggingen buiten het kamp, onder meer bij het Todesmarsch Monument. Het was weer een reis die de gruwelen uit het verleden heel dichtbij bracht. Ook de aanloop ernaartoe, en de reactie daarop door voorgangers als Titus Brandsma, mijn vader en vele anderen. Ons ten voorbeeld.”

Wanneer bracht u voor het eerst een bezoek aan Dachau?

„Rond het jaar 2000. Voor mijn moeder zou het onmogelijk zijn geweest. Als ze oude brieven van vader las, was ze weer helemaal kapot. Die twee hadden een intens gelukkig huwelijk. Een bezoek aan de plek waar vader was omgekomen, had ze niet aangekund. We hadden wel een beeld van de verschrikkingen in het kamp, door boeken als ”Een theater in Dachau” van ds. H. Knoop en ”Hel en hemel van Dachau” door ds. J. Overduin. Ook wij als kinderen kwamen niet op de gedachte er zelf eens te gaan kijken. We wisten niet eens dat er een KZ Gedenkstätte Dachau was.”

Waardoor veranderde dat?

„Op een gegeven moment hoorde ik over de Stichting Vriendenkring van oud-Dachauers. Daar heb ik contact mee gezocht, om na te gaan of er mensen bij zaten die mijn vader in Dachau hadden meegemaakt. Dat bleek niet het geval.

In 1997 is mijn moeder overleden, op 93-jarige leeftijd. Daarna groeide bij mij de behoefte om Dachau toch eens te bezoeken. Op een dag heb ik de telefoon gepakt, het nummer van KZ Gedenkstätte Dachau gedraaid en gevraagd naar de archiefafdeling. Ik werd zeer vriendelijk te woord gestaan door iemand die me liet weten dat er inderdaad informatie over vader lag. Dat was een heel emotioneel moment. Vanuit mijn woning, aan de eettafel, had ik rechtstreeks contact met de plek waar mijn vader is omgekomen. Kort daarop ben ik naar Dachau gereisd. Daar nam men alle tijd om mij informatie over mijn vader te verschaffen, ook informatie die me nog onbekend was.

In 2015 opende koning Willem-Alexander in het Verzetsmuseum te Amsterdam een tentoonstelling getiteld ”Geen nummers maar Namen”. Een van de vitrines was gewijd aan mijn vader. Onder de daarin getoonde relikwieën bevonden zich de Bijbel waarin hij het antwoord op de eerste vraag van de Heidelbergse Catechismus schreef, de aan elkaar gesoldeerde trouwringen van mijn ouders, de ”Aufforderung von der Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. den 25.Nov.1941 te Groningen” en andere documenten. In 2018 werd de tentoonstelling in Dachau gehouden. Personeelsleden van de archiefafdeling van de KZ Gedenkstätte zijn diezelfde relikwieën bij mij thuis komen afhalen. De afsluiting van de tentoonstelling in Dachau heb ik bij kunnen wonen.”

19368451.JPG
Linten bij het Dachaumonument in Amsterdam. beeld Eran Oppenheimer

Hebben alle bezoeken aan Dachau u dichter bij uw vader gebracht?

Geëmotioneerd: „Ja, ze hebben mij een nog sterkere identificatie met hem gegeven. Dat proces stopt niet. Het gemis van mijn vader zal waarschijnlijk tot mijn laatste snik hier op aarde doorwerken.”

Terwijl u hem nooit hebt gekend.

„Ja en nee. Mijn moeder heeft niet alleen alles gegeven om voor ons zowel vader als moeder te zijn, ze heeft ook alles wat er over vader te vertellen viel, aan ons verteld. Hoe ze met elkaar omgingen, welke gesprekken ze met elkaar hadden, hoe zijn karakter was… Eigenlijk ben ik mijn hele leven bezig geweest met het mezelf zo veel mogelijk identificeren met een vader die ik nooit heb gekend.”

Hoe verklaart u dat?

„Ik moet proberen niet al te emotioneel te worden… Laat ik dit zeggen; mijn moeder heeft meerdere malen gezegd dat ze aan mij, de jongste van de drie, het meest kon merken dat ik mijn vader miste. Mijn gedachten gingen vaak naar hem uit. Toen ik met een vriendje over hem sprak, tijdens het spelen op de overloop, zei die jongen: „Jij hebt niet eens een vader.” Waarop ik antwoordde: „Jawel, hoor. Mijn vader is boven, in de hemel.” Mijn moeder was daar erg door geroerd. Niet alleen door mijn kinderlijk geloof, maar ook door mijn betrokkenheid op vader.”

Werd hij voor u een soort idool?

„Die vraag is nog nooit aan mij gesteld; heb ik mezelf ook nooit gesteld… Het is wel een terechte vraag. Je moet ervoor oppassen dat je bepaalde mensen niet gaat verafgoden. Dat is een reële verleiding. Hoe ligt dat voor mij ten opzichte van mijn vader…? Ik denk niet dat je het verafgoden kunt noemen. Wel probeer ik met respect in zijn voetspoor te gaan.”

Voelde u zich als kind eenzaam zonder vader?

„Dat kan ik me niet herinneren. Mijn moeder was heel sociaal en stond bekend als een goede gastvrouw. We hadden eigenlijk altijd open huis. Een van onze vaste huisgenoten was prof. Schilder. Die heeft van september 1944, dus kort na de Vrijmaking binnen de Gereformeerde Kerken, tot april 1945 bij ons ingewoond. Nadat hij vanuit zijn woonplaats Kampen een lezing had gehouden in Groningen, kreeg hij te horen dat de Duitsers achter hem aan zaten. Hij had al een keer gevangengezeten, vanwege zijn publicaties in het weekblad De Reformatie.

19368408.JPG
Jo Kapteyn. beeld Eran Oppenheimer

Naar ik meen heeft ds. D. van Dijk, een van de nestor predikanten in Groningen, aan mijn moeder gevraagd of zij prof. Schilder onderdak zou willen bieden. Ze stemde er meteen in toe dat Schilder bij ons onderdook. Aan het bureau van mijn vader, in een nis van de voorkamer, zat hij vanaf dat moment regelmatig te studeren. Hij ontving daar ook studenten uit Kampen die tentamen bij hem kwamen doen en predikanten die hem om raad vroegen.”

Hoe was uw verhouding met hem?

„Heel goed. Ik herinner me nog hoe ik soms bij hem op de knie zat en hij uit zijn hoofd hele verhalen over een aap in een meelfabriek vertelde. Hij sliep op mijn slaapkamer en bracht me geregeld naar bed. Schilder was een groot geleerde en tegelijk een eenvoudig, diepgelovig kind van God. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn vertolking van Christus in Zijn lijden, in de door hem geschreven gelijknamige trilogie.”

Had hij voor u iets van een vader?

„Dat kun je denk ik wel zeggen. Zeker toen hij bij ons in huis woonde. We noemden hem „oom”, zonder Klaas, want dat vond hij geen mooie naam. Ook na de oorlog kwam hij nog geregeld bij ons logeren, als hij ergens in het Groninger land moest preken. Ik ging dan met hem mee. We werden opgehaald door een boer uit de provincie, met een DKW.

In alle vroegte stonden we ons samen aan een wastafeltje gereed te maken. ’s Morgens preekte hij in twee gemeenten en ’s middags in twee gemeenten. Tussen de middag gebruikten we bij een van de boeren de warme maaltijd. Aan het eind van de middag reden we terug naar huis. Als het aan mij had gelegen, was ik ook nog meegegaan naar de avonddienst in de stad Groningen, maar daar stak mijn moeder een stokje voor.”

Wat was zij voor iemand?

„Een breed geïnteresseerde vrouw. Niet geëmancipeerd in de huidige betekenis van het woord, maar wel sterk betrokken op het kerkelijke, politieke en maatschappelijke leven. Ze groeide op in Strijen, een dorp in de Hoeksche Waard. Na het overlijden van haar moeder is ze samen met haar vader en een oudere broer naar de Amerikaanse staat Iowa geëmigreerd. Daar belandde ze in de middle of nowhere. Ze beheerste geen Engels en wilde wel terug krúípen naar Nederland. Via familie kwam ze in Grand Rapids terecht, het Jeruzalem van de Christian Reformed Churches. Daar leerde ze goed Engels en kreeg ze fijne vrienden onder jongeren in een van de Christian Reformed Churches. In 1930 is ze naar Chicago verhuisd, waar een zus van haar woonde.

19368450.JPG
Jo Kapteyn. beeld Eran Oppenheimer

Na haar naturalisatie tot Amerikaanse maakte ze in 1934 een vakantiereis naar Nederland, om familie en vrienden te bezoeken. Zo kwam ze ook te logeren bij de familie Vuyk in Kralingseveer, waar mijn vader sinds 1932 predikant was. Tijdens haar verblijf kwam hij een avond op bezoek. Het was van weerskanten liefde op het eerste gezicht. Moeder annuleerde de terugreis, deed haar bezittingen in Chicago van de hand en trok in bij Nederlandse familieleden. In december van dat jaar zijn ze verloofd en op 8 mei 1935 hier in de Laankerk in Kralingseveer getrouwd.”

Lijkt u in karakter op haar of op uw vader?

„Ik denk dat ik vooral op mijn vader lijk, vooral in diens rechtlijnigheid. Ook ik geef me tot het uiterste in de uitvoering van mijn taken, zonder compromissen. In sociaal opzicht lijk ik op beiden. Het valt me gemakkelijk om contact te leggen met mensen, ook jonge mensen. Dat deel ik met mijn moeder, maar volgens mij toch vooral met mijn vader.”

Het zal u goed doen dat u naar hem bent vernoemd.

„Daar ben ik inderdaad heel trots op. Aanvankelijk heette ik overigens Arie, naar opa Versendaal. Na het overlijden van vader betreurde mijn moeder het dat hij niet was vernoemd. Een bevriende jurist uit Groningen wees haar op de mogelijkheid mijn naam te laten wijzigen. Het officiële document van het kantongerecht waarmee mijn naam werd veranderd in Johannes heb ik nog in huis.”

Wanneer ontstond bij u het idee om arts te worden?

„In de slotfase van het gymnasium. Eerst wilde ik predikant worden, net als mijn overgrootvader, mijn grootvader, mijn vader en mijn broer. Ik zag ervan af omdat ik betwijfelde of ik in staat zou zijn naast al het andere werk elke week twee preken te maken. Met als voorbeeld een vader die in de voorbereiding van zijn preken echt álles uit de Schrift haalde wat eruit te halen viel.

Het beroep van arts leek me ook wel mooi. Daarom ben ik de medische studie gaan volgen, al bleef mijn theologische interesse bestaan. Sinds mijn pensionering nemen het bestuderen van de Schrift en het gebed een belangrijk deel van mijn dagen in beslag. Ik ben nu bezig met het bestuderen van het boek Openbaring. Tijdens mijn loopbaan als arts ontbrak daarvoor vaak de tijd en de energie. Bidden deed ik soms staande, met de rug tegen een meubel, om tijdens het gebed niet door vermoeidheid in slaap te vallen.”

Als verpleeghuisarts werd u dagelijks geconfronteerd met lijden en dood. Was dat zwaar?

„Het klinkt misschien raar, maar het was geestelijk verrijkend. In die zin dat je ook persoonlijk steeds weer werd bepaald bij de eindigheid van het bestaan hier op aarde en de ellénde in veel levens. Dat vormt je. Het laat je bovendien zien dat de gebrokenheid er niet alleen in je eigen leven is, maar ook in dat van anderen.”

Hoe beleeft u uw levensavond?

„Ik kom steeds dichter bij het moment dat ik het leven hier op aarde zal verlaten en voor Gods rechterstoel moet verschijnen. Daar leef ik heel bewust naartoe.”

Ziet u tegen dat moment op?

„In zekere zin wel, terugkijkend op mijn zonden. Tegelijkertijd pleit ik, elke dag en in elk gebed, op de verzoening van Christus. Ik verlang naar de verlossing uit de gebrokenheid van dit bestaan. Naar die verlossing weet ik me op weg, in Christus.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer