Wie dacht dat mensenlevens allemaal evenveel waard zijn, heeft daar theoretisch wel gelijk in, maar in de praktijk toch zeker niet. Nu het al bijna een week geleden is sinds het zuiden van Turkije en het noorden van Syrië werden geteisterd door zware aardbevingen, wordt steeds duidelijker dat niet alle groepen mensen gelijke toegang tot hulpverlening hebben.
Natuurlijk, het is niet zo vreemd dat een grote stad als Gaziantep in Turkije eerder hulp krijgt dan een afgelegen bergdorp in die regio. Het is zélfs te begrijpen dat een streek als Idlib, het laatste bolwerk van de Syrische oppositie dat klem ligt tussen Turkije en het Syrische regeringsgebied, minder hulp krijgt. Die regio is nu eenmaal heel lastig te bereiken voor hulpverleners. En ook voor journalisten, zoals ik op het moment zelf vanuit het rampgebied in Turkije ervaar.
Toch zou het mogelijk moeten zijn voor met name Turkije om hulpverleners onbelemmerd toegang te geven tot de regio Idlib. Dat dit niet gebeurt, tekent hoe diep de wonden zijn die de oorlog in Syrië heeft geslagen.
Maar er is meer. De regio waar de aardbeving zoveel slachtoffers heeft geëist, kent allerlei etnische groeperingen. Een van de belangrijkste zijn de Koerden. De laatste dagen komen er steeds meer berichten binnen dat dorpen en gebieden waar Koerden de meerderheid vormen, veel later of zelfs niet met hulp worden bereikt.
Volgens sommigen is dit een bewust beleid van de Turkse autoriteiten, die erom bekend staan de Koerden al op veel manieren te hebben dwarsgezeten. Wat in elk geval niet helpt, is dat de Turkse regering heeft besloten dat alle hulp via de Turkse rampenbestrijdingsdienst AFAD het land binnen moet komen. Maar volgens minderheden in de regio heeft AFAD geen al te beste reputatie als het gaat om een eerlijke verdeling van de beschikbare hulpmiddelen.
Ook is bekend dat de Turkse president Recep Tayyip Erdogan na de ramp wél contact opnam met diverse leidende partijgenoten in het getroffen gebied, maar niet met burgemeesters en andere autoriteiten die tot de oppositie behoren.
Dit beleid raakt ook christenen in het zuidoosten van Turkije. De regio is een bakermat van het christendom; sommige van de oudste kerken ter wereld zijn hier te vinden. Nu zijn veel christenen door de jaren heen weggetrokken, maar zij die overblijven, klagen vaak over ongelijke behandeling.
In 2014, toen Erdogan de macht overnam in Turkije, beloofde hij dat hij oog zou hebben voor de minderheden van het land – juist omdat hij en zijn aanhang weten wat het is om niet gehoord te worden.
Hoewel hij die belofte in het begin gestand deed, ontwikkelde hij zich gaandeweg meer en meer als de president die allereerst voor zijn eigen aanhang opkomt. Het is aan hem om nu te laten zien dat hij werkelijk een staatsman is – een president voor álle Turken. Maar veel tijd om dat te laten zien, heeft hij niet meer.