Tussen Roodkapje en de wolf kwam het niet meer goed
De wolf heeft geen best imago. Hij staat te boek als agressief, bloeddorstig en vraatzuchtig – Roodkapje kan erover meepraten. Hoe is het zo ver gekomen?
Ruim een jaar geleden werd bij Stroe een dode wolf gevonden. Het dier bleek te zijn doodgeschoten. Van de daders ontbreekt nog elk spoor, maar de verontwaardiging was groot. De wolf is een beschermde diersoort en de politie sprak van „een ernstig misdrijf”. Er barstte een discussie los over de vraag of de mens niet wat moet inschikken nu de wolf zijn territorium in ons land weer komt opeisen.
Want de rollen zijn omgekeerd. Ooit was de wolf heer en meester in West-Europa. Het dier kwam hier in grote aantallen voor en vormde een bedreiging voor het kleinvee. Daarom werd er vanaf de middeleeuwen fanatiek gejaagd op het dier. Keizer Karel de Grote stelde in 813 in elk district in zijn rijk twee wolvenjagers aan die hem regelmatig op de hoogte moesten houden van het aantal gedode dieren. De jagers moesten in de maand mei zo veel mogelijk wolvenwelpen verdelgen. Hiervoor gebruikten ze klemmen, gif en valkuilen. Later konden gewone burgers een premie opstrijken als ze een wolf hadden gedood. De strijd had succes: tegen het einde van de 19e eeuw was de wolf in West-Europa zo goed als uitgeroeid.
Maar nu is het dier dus terug en we weten niet goed hoe we met hem moeten omgaan. Natuurbeschermers zien de wolf als een verrijking van de natuur en vinden dat hij tegen de mens moet worden beschermd. Schapenhouders eisen dat er meer gedaan wordt om de wolf bij hun kuddes weg te houden. De gemoederen lopen hoog op.
Vraatzuchtig
De wolf heeft vanouds geen best imago. Hij hoort thuis in het rijtje rat, mug en kakkerlak. Het dier staat te boek als agressief, bloeddorstig en vraatzuchtig. En niet zonder reden. Schapen en lammeren zijn niet veilig voor de wolf. Dat blijkt al uit de fabels van de Griekse dichter Aesopus (ca. 620-560 voor Chr.). Daarbij komt dat de wolf vaak meer prooien doodt dan hij nodig heeft om zijn honger te stillen. Hij doet dat vooral als de slachtoffers zich in een omheinde omgeving bevinden en niet kunnen vluchten. Zijn instinct vertelt de wolf dan dat het goed is om een voorraad voedsel aan te leggen.
Niet alleen schapen moeten vrezen voor hun leven. Er zijn verhalen dat wolven ook mensen –zowel kinderen als volwassenen– kunnen aanvallen. Begin 1670 schreef de Oprechte Haerlemsche Courant dat in de Zuidelijke Nederlanden vier keer mensen door wolven waren verslonden.
<InlineImage imgUrl=“https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F18887046_7f949bbeb5.JPG” caption=“Een wolf grijpt een kind in Limburg. beeld uit “Aanloop”, Rien Poortvliet, uitg. Kok” alt=“18887046.JPG” />
Rond Roermond was er in de jaren 1810/1811 sprake van een ware wolvenplaag. In die tijd zouden er niet minder dan elf kinderen door wolven zijn gedood. Kunstenaar Rien Poortvliet verhaalt hierover in zijn boek ”Aanloop” uit 1993. Bij de datum 25 september 1810 noteert hij: „Een wolf valt twee bedelaarskinderen aan en sleurt een van hen –een jongetje van 8 jaar– naar een naburig bos. Heel Limburg zit in angst: waar zou het ondier nu weer toeslaan? De mensen zijn huiverig om naar het veld te gaan en kinderen worden zoveel mogelijk thuisgehouden. (…) Het zien van een flinke hondeprent of het horen van gekraak in het bos deed de mensen verstijven…”
Sommige wetenschappers plaatsen bij dergelijke verhalen tegenwoordig vraagtekens, maar helemaal uit de lucht gegrepen zijn ze niet. Ze passen in elk geval in het plaatje dat de wolf tot veel gruwelijks in staat is. In allerlei cultuuruitingen wordt de wolf neergezet als een kwaadaardig beest. Wolf Midas uit de tekenfilms en stripverhalen van The Walt Disney Company is het prototype van een slechterik. Niet voor niets heet hij in het stripblad Donald Duck ook wel de Grote Boze Wolf. Hij heeft het altijd gemunt op de drie biggetjes, die hij op listige wijze probeert te verschalken. Midas schaamt zich voor zijn zoon Wolfje omdat die tegen iedereen zo aardig is, terwijl wolven juist slecht horen te zijn.
Woordkunstenaar Drs. P. schreef in 1974 het gedicht ”Dodenrit”. Daarin worden alle leden van een Russisch gezin tijdens een iets te lange slederit door de besneeuwde bossen van Siberië een voor een opgeofferd aan een roedel hongerige wolven – te beginnen bij de kinderen.
De donkere gedaanten zijn bijzonder vlug ter been
Ze lopen op vier poten en ze kijken heel gemeen
Ze hebben grote tanden, dat is duidelijk te zien
Het zijn waarschijnlijk wolven, en kwaadaardig bovendien.
Annie M.G. Schmidt maakte eerder, in 1967, het liedje ”Wosjni Nowgarad” over hetzelfde thema.
Sprookjes
Ook in allerlei sprookjes is de wolf de booswicht die het gemunt heeft op de zwakkeren. In ”De wolf en de zeven geitjes” doet de sluwe wolf zich tegoed aan bijna alle geitjes die moeder geit alleen had thuisgelaten toen ze even boodschappen ging doen. De moraal van het verhaal is dat kinderen leren op hun hoede te zijn voor gevaar.
In ”Roodkapje en de wolf” vormt de wolf een grote bedreiging voor Roodkapje en haar grootmoeder. De bekendste versie van dit sprookje werd begin 19e eeuw opgetekend door de gebroeders Grimm. Maar de oorsprong van het verhaal gaat veel verder terug, vermoedelijk tot de eerste eeuw na Christus; het zou toen ergens in het Midden-Oosten zijn ontstaan. In de 11e eeuw schreef Egbert van Luik, een leraar uit Luik, de oudste versie die op papier is overgeleverd.
Ook in sommige gezegdes komt het slechte karakter van de wolf tot uitdrukking. Bijvoorbeeld in het Latijnse ”Homo homini lupus” (de mens is voor zijn medemens een wolf) en in het Engelse ”Mercy to the wolves is cruelty to the lambs” (genade voor de wolven is wreedheid tegenover de lammeren). De uitdrukking ”honger als een wolf hebben” is eveneens veelzeggend.
Toch is het beeld van de wolf niet altijd even slecht geweest. In de stichtingsmythe van de stad Rome is het een wolf die de tweeling Romulus en Remus van de dood redt door ze te zogen en te verzorgen. Uit latere tijden zijn vergelijkbare verhalen van wolvenkinderen overgeleverd, bijvoorbeeld kinderen die in de veertiende eeuw met de Euraziatische wolf in de bossen van Hessen leefden.
De Grieken en de Romeinen beschouwden de wolf als een mythisch en volmaakt wezen dat kracht en intelligentie bezat. Ook in de Noorse mythologie heeft het dier een positief imago. In de ”Edda”, een IJslands boek vol Noorse mythen, komen dappere krijgers voor die wolfskappen dragen en als een troep huilende wolven onverschrokken op de vijand af gaan. De Germanen beschouwden de wolf als een heilig dier. Jongetjes werden Wolf genoemd in de hoop dat ze de kracht en de dapperheid van het dier zouden krijgen. De naam Rudolf –”roemrijke wolf”– is ook van Germaanse oorsprong.
In de late middeleeuwen kantelde het beeld van de wolf echter. Dat had vooral te maken met het feit dat er in Europa op grote schaal schapen en geiten werden gehouden in afgeschermde en omheinde gebieden. De wol werd gebruikt voor de productie van laken en de huid voor het maken van leer. Voor wolven was deze ontwikkeling natuurlijk een feest; met genoegen roofden ze dieren uit de kudden. Maar uiteindelijk werd dit hun ondergang, want in plaats van jager werden ze nu zelf prooi. De wolf kreeg het imago van een schadelijke vijand die geweerd, zo niet uitgeroeid moest worden.
Deze verandering vond in de literatuur haar weerslag. In het epische diergedicht ”Van den vos Reynaerde” uit de 13e eeuw vergrijpt de wolf zich maar al te graag aan lammetjes, vis en gevogelte. En Jacob van Maerlant schrijft rond diezelfde tijd in zijn dierenencyclopedie ”Der Naturen Bloeme” over de wolf: „De lupus (wolf) is een vals en kwaadaardig dier, onverzadigbaar en roofzuchtig. (…) Ze kunnen menseneters worden wanneer ze een lijk vinden en ervan eten, want daarna kunnen ze de heerlijke smaak van mensenvlees niet meer vergeten en wagen ze er zelfs hun leven voor.”
Bijbelse beelden
In de christelijke middeleeuwen speelde nog iets anders mee: de kerk had het niet zo begrepen op de wolf. Geestelijken presenteerden de wolf als het symbool voor het kwaad dat de mensheid bedreigde. Al in vroegmiddeleeuwse heiligenlevens komt de wolf voor als een vijand waartegen de gelovige het moet opnemen. Ongetwijfeld spelen Bijbelse beelden hier een belangrijke rol. De profeet Ezechiël vergelijkt in het Oude Testament slechte vorsten met wolven: „Haar vorsten zijn in het midden van haar als wolven die een roof roven, om bloed te vergieten en om zielen te verderven” (Ez. 22:27).
In Mattheüs 7 waarschuwt Jezus voor valse profeten, die in schaapskleren komen, maar vanbinnen grijpende wolven zijn. En in Mattheüs 10:16 zegt Hij tegen Zijn discipelen: „Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven.” Als Jezus Zich in Johannes 10 de ”goede Herder” noemt, waarschuwt Hij voor de huurling die geen herder is: als die een wolf ziet komen verlaat hij de schapen en de wolf grijpt ze.
De wolf wordt in de Bijbel geplaatst tegenover de schapen en de lammeren, het kwaad tegenover de onschuld. Met precies die tegenstelling had de middeleeuwer van doen. De tijd dat de wolf met het lam zal verkeren (Jes. 11:6) lag –en ligt– nog in het verschiet.