Wetenschap 30 november 1999

Zie ook: Wat is de tijd?
Paus durft het aan om tien dagen van „Gods own time” te schrappen

1999/2000: alleen een jaarwisseling

Door J. Reijnoudt
Wie binnenkort zijn nieuwjaarstoespraak, meditatie, jaaroverzicht of millenniumrede gaat schrijven, doet er goed aan én het woord eeuw én de term millennium te vermijden. De spreker kan zich het best beperken tot het woord jaarwisseling, net als voorgaande jaren.

Toegegeven: het is een enigszins complexe materie, de jaartelling.

Zo moeten taal- en tijdpuristen weten dat er gewoon tien dagen ooit uit de kalender verdwenen zijn. Die heeft de mensheid nooit beleefd; dat zou althans de gedachte kunnen zijn. Dat merkwaardig feit is toe te schrijven aan de Britse monnik Roger Bacon. Hij stuurt in 1263 paus Clemens IV een brief om zijn ongerustheid over de kalender uit te spreken. Bacon vreest dat de kerk vroeg of laat Pasen zal vieren op pakweg 25 en 26 december. En dan zal de winter ook een maand of drie verschuiven en invallen in de buurt van de maand september.

Bacon voorziet dat goed. De reden dat de winter verschuift in de richting van mei, juni, juli, is dat de in die tijd geldende Juliaanse kalender jaren kent van 365 dagen en 6 uur rond. Op het eerste gezicht loopt de kalender daarmee aardig in de pas met de tocht van de aarde om de zon. Er is immers pas een jaar voorbij als onze planeet weer een volledige baan om de zon heeft beschreven. Daar doet de aarde, om iets preciezer te zijn dan Julius Caesar, 365 dagen, 5 uur, 48 minuten en 46 seconden over. Hier wringt de schoen. Julius Caesar last eenvoudig elke vier jaar een schrikkeldag in om zo die 6 uur extra steeds kwijt te raken op een extra dag in februari. Maar in werkelijkheid moffelt hij daar dus 11 minuten en 14 seconden per jaar te veel weg. Dat lijkt niet veel, maar in 128 jaar is dat wel een etmaal.

Vroeg of laat loopt dat zodanig uit de hand dat Pasen in de winter valt, en dat is nooit de bedoeling van de kerkvaders geweest. De kerk wil Pasen vieren op de eerste zondag na de eerste volle maan na het begin van de lente. Het begin van de lente ligt astronomisch vast op 20 of 21 maart. Wie er elke 365 dagen een jaar op nahoudt dat 11 minuten en 14 seconden te kort is, maakt problemen met Pasen, zo ziet de kerk dat in de dertiende eeuw. Daarom schrijft de monnik Bacon die brief. Uiteindelijk in de zestiende eeuw reageert er een kerkvorst. Paus Gregorius XIII pakt in 1582 het probleem kordaat aan. Met het invoeren van de Gregoriaanse kalender schrapt hij simpelweg tien dagen; hij besluit dat op de dag en datum van 4 oktober zal volgen: 15 oktober.

Geruisloos
Maar zo geruisloos gaat dat, ook net na de Middeleeuwen, beslist niet. Het Verenigd Koninkrijk en de Amerikaanse koloniën, inmiddels overwegend protestant, gaan daarin niet zomaar mee. Het duurt tot 1752 voordat de Britten schoorvoetend akkoord gaan met het schrappen van tien dagen. Dan nog zijn er groepen in de samenleving die een volksoproer de beste reactie op zo'n maatregel vinden. Hoe bestaat 't: ”Gods own time”, de tijd des Heeren, is hier in het geding. Hoe durven aardse vorsten hier zomaar tien dagen van af te nemen?

Alsof mensen elkaar via een kalendersysteem tijd kunnen ontnemen. De tijd verstrijkt, of een mens dat nu doorgrondt ja of nee. Niemand kan dat tegenhouden of versnellen door cijfers in een schema –een kalender– door te strepen of toe te voegen. Voor het gemak heeft de mensheid op papier een indeling van jaren, eeuwen en millennia gemaakt, maar niemand kan daarmee aan tijd ook maar iets toe- of afdoen. Tijd, wat het ook zijn moge, is een fenomeen dat volstrekt onafhankelijk is van menselijke schema's.

Zo bezien is de discussie over het al of niet beginnen van een nieuw millennium of de volgende eeuw bij de komende jaarwisseling allemaal kouwe drukte. Om te beginnen werden kalenders in het verleden meer dan eens gewijzigd, zoals bij het schrappen van de tien dagen door Gregorius XIII. Bovendien leven wij nu niet in het jaar 1999 na de geboorte van Christus. Zijn werkelijk geboortejaar ligt een jaar of vier, vijf voor het begin van onze jaartelling. Het jaar 1999 is dus niet 1999 jaar na Christus; het is nu minstens 2003 jaar na Christus, in de letterlijke betekenis van het woord.

Wie toch bij de jaarwisseling iets wil zeggen over eeuw- of millenniumwisseling kan niet anders opmerken dan dat die nog aanstaande zijn. Het derde millennium breekt aan op 1 januari 2001, omdat pas op 31 december van het jaar 2000 er twee millennia verstreken zijn. En zo is het ook met de eeuw. Niet eerder dan aan het eind van het jaar 100 na Christus is de eerste eeuw voorbij. Dat zou anders zijn geweest als bij invoering van de jaartelling ook het jaar 0 zou hebben bestaan, maar dat kent onze jaartelling niet. De tweede eeuw is dus pas vol aan het eind van het jaar 200 en de twintigste pas aan eind van 2000.

Verbazend
„Het is verbazend” zegt Umberto Eco in het standaardwerk ”het verhaal van de Tijd” „dat we het daar niet onmiddellijk met ons allen over eens zijn: het millennium moet natuurlijk aflopen op 31 december 2000, net zoals het eerste tiental in het decimale systeem eindigt met het nummer 10 en het volgende begint met het nummer 11.” Eco zegt dat ook bij de overgang van de zeventiende in de achttiende, de achttiende in de negentiende en de negentiende in de twintigste eeuw de huidige discussies speelden. „En ik maak me sterk dat het weer de kop op zal steken in december 2999. Er valt niet tegenop te boksen: het gezonde verstand en de wetenschap moeten het altijd afleggen tegen het gevoel van het volk: net zoals onze voorouders het begin van onze eeuw op 1 januari 1900 vierden, zullen wij hetzelfde doen bij de 20ste eeuw op 1 januari 2000.” Maar ten onrechte.

Eco vindt het ontbreken van het jaar 0 in de jaartelling niet de oorzaak van de spraakverwarring over het einde van de eeuw en het millennium. Dionysius Exiguus (Dionisysius de Kleine) kwam in de zesde eeuw na Christus op het idee de jaren te gaan tellen vanaf Christus' geboorte, maar toen was het begrip nul als getal bij de Grieken en de Romeinen nog niet bekend. Eco zegt daarbij: „Als hij gebruik gemaakt had van het jaar 0, zo redeneert men, dan zou er nu geen twijfel over bestaan dat het tweede millennium in 1999 af zou lopen en het derde in het jaar 2000 zou beginnen. Om te beseffen hoe absurd dit idee is, hoeven we ons alleen maar voor te stellen wat er gebeurd zou zijn als Dionysius wel thuis was geweest in de Indiase wiskunde en Jezus' geboortedag in het jaar 0 had geplaatst. Zouden Maria en Jozef twaalf maanden later dan gezegd hebben dat Jezus ”nul” jaar oud was en dat Hij pas aan het eind van het volgende jaar één zou worden? Natuurlijk niet: zo berekenen we het voorbijgaan van de jaren niet, dat zouden we niet eens kunnen. Bij de geboorte beginnen we het eerste jaar van ons leven en er is geen reden om anders te redeneren als we het hebben over de geboorte van eeuwen. Ik blaas dit uitgekauwde debat alleen maar nieuw leven in om aan te tonen dat wij, hoe geavanceerd onze mechanische en atomische klokken ook zijn mogen, nog steeds het hoofd verliezen als we de tijd willen tellen.”

Eeuwjaar
Dat mag allemaal plausibel klinken, toch trekt Eco iets te fel van leer. Met onze eigen leeftijd rekenen we wel degelijk anders dan met het tellen van de tijd. Iemand die zijn 40e verjaardag viert, heeft al veertig jaar achter de rug, eenvoudigweg omdat hij een jaar lang 0 is geweest. Hij begint dus op zijn 40e verjaardag aan zijn 41e levensjaar. Iemand die 100 wordt, leeft dus al 100 jaar.

Zo hadden we het ook voor de eeuwen kunnen afspreken. In dat geval zou de twintigste eeuw beginnen met het jaar 1900 en doorlopen tot en met 1999. Ook al ontbreekt aan het begin van de jaartelling het jaar 0, dan nog had later voor de eeuwen de afspraak gemaakt kunnen worden dat een eeuwjaar begint met het honderdtal, eenvoudigweg omdat een kalender en een tijdrekening slechts zijn gebaseerd op menselijke afspraken, niet op feitelijke gebeurtenissen in ons zonnestelsel. In plaats daarvan houden gerenommeerde 'tijdmeters' zoals Royal Observatory Greenwich en het Parijse Bureau International des Poids et des Mesures (BIPM) vast aan het uitgangspunt dat de nieuwe eeuw pas over een krappe 400 dagen begint.

Op het eerste gezicht lijkt het alsof Gregorius in 1582 met het doorstrepen van tien dagen in één pennenstreek een sluitend kalendersysteem invoert. In werkelijkheid is er echter met die ene maatregel maar weinig veranderd. Na 128 jaar zal er weer een dag 'over' zijn. Hij besluit daarom tot het opnemen van hier en daar een extra schrikkeldag. Daarmee voorkomt hij dat er over een veelvoud van 128 jaar weer een aantal dagen moet verdwijnen. Gregorius voert de slimme regel in –wij doen het er vandaag de dag nog steeds mee– dat jaren die deelbaar zijn door 100 niet verspringen, behalve als ze deelbaar zijn door 400. Dat verklaart waarom het jaar 2000 een schrikkeljaar is, terwijl het jaar 1900, dat deelbaar is door vier, toch maar 365 dagen telde.

Toch loopt daarmee ons kalendersysteem niet volledig synchroon met de beweging van de aarde om haar as en om de zon. Volgens onze klok duurt een dag 86.400 seconden, maar intussen doet de aarde er 86.400,002 seconden over om ten opzichte van de zon één keer om haar as te draaien. Daarom kent onze kalender zo nu en dan ook nog een schrikkelseconde. Die krijgt een jaar altijd, volgens een internationaal vastgelegde regel, of in de maand juni of in de maand september.

Kerkvader
Voortschrijdende tijd vastleggen in kalendersystemen kan de mensheid met gemak en zelfs met een nauwkeurigheid tot op de duizendste seconde. Vaststellen wat tijd is, dat ligt moeilijker. „We kunnen de tijd namelijk wel meten, maar dat geeft ons geen garantie dat we begrijpen wat tijd is en of het juist is om hem metrisch af te meten”, zegt Umberto Eco, en hij grijpt dan terug op de kerkvader Augustinus. „Maar, zo vraagt Augustinus zich af, hoe kunnen verleden en toekomst bestaan als het verleden er niet meer en de toekomst er nog niet is? Wil dat dan zeggen dat er een eeuwig heden is? Maar een eeuwig heden zou eeuwigheid zijn, en geen tijd. En ten slotte, zelfs als we het heden alleen nemen, kunnen we dan stellen dat de huidige maand heden is, als een dag, een uur, een minuut, een seconde daar de enige werkelijke tegenwoordige delen van zijn? Het moment dat hij probeert de duur van de huidige seconde vast te leggen, beseft Augustinus echter dat zelfs die seconde weer oneindig veel verder kan worden onderverdeeld in nog kleinere eenheden, en dat zelfs als er een kortste van alle mogelijke tijdseenheden denkbaar was, deze zo snel van de toekomst naar het verleden zou gaan dat zij helemaal geen duur zou hebben: nullum habet spatium.”

Mede n.a.v. ”het verhaal van de Tijd”, Kristen Lippincott (red.); uitg. Schuyt & Co, Haarlem, 1999; ISBN 90 6097 528 6; 304 blz.; ƒ 98,50.