Wetenschap 6 april 1999

Zie ook: „Wij zien met het blote oog resultaat”

„Landelijk onderzoek naar agrarisch natuurbeheer nodig”

”Geld voor natuur” werkt niet overal

Door Helma Rebel-Struijk
Weidevogels, insecten en diverse plantensoorten zouden baat moeten hebben bij de inspanningen van zo'n 7000 boeren. Die gaan op een natuurvriendelijke manier om met hun weilanden. Recent onderzoek toont echter aan dat agrarisch natuurbeheer niet overal succesvol is. Belastinggeld laat zich niet op elke plaats vertalen in natuur.

De Wageningse hoogleraar F. Berendse is er zelf verbaasd over. In de Utrechtse polders Westbroek en Maarsseveen haalde 3 tot 10 jaar zorgvuldig omgaan met de natuur niets uit. Precieze tellingen van planten, insecten en vogels lieten geen verschil zien tussen gewone weilanden en graslanden met agrarisch natuurbeheer. „Als dit ook voor andere gebieden geldt, dan stopt de overheid veel geld in maatregelen die niets opleveren”, is de zorg van de ecoloog, verbonden aan de leerstoelgroep natuurbeheer en plantenoecologie van de Landbouw Universiteit Wageningen.

Agrariërs kunnen op tal van manieren de natuur in hun weilanden een kans geven. Afhankelijk van de gemaakte afspraken gebruikt een boer geen chemische bestrijdingsmiddelen, bemest hij minder, onderhoudt hij de slootkanten ecologisch, maait jij pas na 1 juni of laat hij de koeien niet te vroeg grazen in het weiland. In ruil voor die inspanning geeft de overheid de agrariërs een vergoeding voor de misgelopen inkomsten. Inmiddels hebben zo'n 7000 boeren beheersovereenkomsten afgesloten met het Rijk.

Het actieve beleid stamt uit halverwege de jaren zeventig. De intensieve landbouw had zijn tol geëist, de natuur in agrarische gebieden ging hard achteruit. De zorg daarover leidde in 1975 tot de ”Relatienota”, die gebieden aanwees waarin de natuur een handje moest worden geholpen. Naast reservaten kwamen er beheersgebieden, waar landbouw de hoofdfunctie bleef, maar dan wel op een natuurvriendelijke manier.

Geen kleinigheid
Het ministerie geeft inmiddels ruim 50 miljoen gulden per jaar uit aan de beheersovereenkomsten. Geen kleinigheid, vindt Berendse. Al rondkijkende in het veld ontkwam hij niet aan de indruk dat het slecht gesteld is met de agrarische natuurgebieden. „Reden om een landelijk onderzoek te gaan doen naar het rendement van zo veel subsidiegelden.”

Niet dat de gevolgen van het beleid op de natuur nooit zijn bekeken. De Dienst Landelijk Gebied (DLG), onderdeel van het ministerie van Landbouw, deed tot 1997 onderzoek naar de weidevogelstand en het voorkomen van planten aan de slootkanten. Berendse heeft echter z'n bedenkingen bij de kwaliteit. „Het onderzoek strekt zich uit over verschillende jaren en werd uitgevoerd door verschillende ingenieursbureaus op niet altijd dezelfde manier. Er zat weinig systematiek in.”

Maar het grootste bezwaar van de Wageningse ecoloog is wel dat de DLG nooit een vergelijking heeft gemaakt tussen weilanden met een beheersovereenkomst en controlegebieden zonder zo'n aanpak. „Heel gek dat dat nog nooit is gebeurd.” Al met al kon in 1997, 16 jaar na het afsluiten van de eerste beheersovereenkomst, nog geen algemene conclusie worden getrokken, stelt hij.

Verrassend
Zijn plannen voor een landelijk, wetenschappelijk verantwoord onderzoek landden echter niet. „Zowel bij het ministerie van Landbouw als de DLG én het Informatie- en Kenniscentrum Natuurbeheer kreeg ik nul op rekest. Men was en is bezig met het Programma Beheer, een nieuw beleid voor (agrarisch) natuurbeheer. Eerst moet de discussie daarover voltooid zijn, pas dan wil men gaan praten over een landelijk onderzoek. Daar ben ik het niet mee eens. Als je gaat praten over nieuwe subsidieregelingen, lijkt het me heel logisch dat je eerst de oude evalueert.”

Uiteindelijk nam Berendse het heft in eigen handen. Zijn medewerker dr. ir. D. Kleijn bekeek de effecten van het agrarisch natuurbeheer in de Utrechtse polders Westbroek en Maarsseveen. Niet voor niets kozen de wetenschappers voor dit gebied. „Het is een homogeen terrein, zodat je weilanden met en zonder beheersovereenkomst op een eerlijke manier kunt vergelijken.”

Maart vorig jaar begonnen Kleijn en zijn medewerkers met het telwerk. Ze zochten naar vogels, telden planten en vingen dagvlinders, zweefvliegen, loopkevers en bijen. Toen ze na de zomer de aantallen onder de loep namen, was het resultaat zowel teleurstellend als verrassend. „We vonden nauwelijks verschillen tussen het totaalaantal soorten op de beheerde weilanden en de gewone. Dat hadden we niet verwacht. In die Utrechtse polders heeft agrarisch natuurbeheer blijkbaar niet het gewenste effect. Het zegt niets over het succes in andere gebieden. Wel is het nu hoog tijd om breder te kijken, te onderzoeken onder welke omstandigheden agrarisch natuurbeheer wél effect heeft. Dan kun je de grote hoeveelheden geld effectiever besteden.”

Slootbagger
Intensieve bedrijfsvoering zou een oorzaak kunnen zijn voor het achterwege blijven van natuurwinst, denkt Berendse. „Een klein beetje minder heeft dan geen effect. De overeenkomsten betreffen vaak maar één aspect, andere werkzaamheden op het complexe boerenbedrijf doen de effecten weer teniet. Boeren spreken bijvoorbeeld af dat ze de randen van de sloot met rust laten, niet meer bemesten en maaien. Door de verschraling moet het aantal plantensoorten toenemen. Maar als ze dan de slootbagger op de kant gooien, is de verschraling tenietgedaan. Bovendien verstikken de planten. Of de boeren laten het vee op de randen grazen, zodat de planten worden opgegeten voordat ze in bloei staan.”

Met het verslag over de telling in de twee Utrechtse polders stapte de Wageningse ecoloog enkele maanden geleden naar de Dienst Landelijk Gebied. „Komt u in oktober maar eens terug, was het antwoord. Ook het ministerie is niet geïnteresseerd.” Een woordvoerder van het ministerie van Landbouw kan dat niet bevestigen. Ook wil hij nog geen reactie geven op de bevindingen van Berendse. „Eerst moet de nota ”Natuur, bos en landschap in de 21e eeuw”, waarvan het Programma Beheer deel uitmaakt, naar de Tweede Kamer. Wel nemen we zijn reactie mee in het overleg voor de nota.” Om dat laatste moet Berendse glimlachen. „Dat is meer dan wat ik gehoord heb.”

Een reactie van de DLG kwam anderhalve week geleden in de vorm van een bericht in de Volkskrant. Daarin uitte DLG'er dr. D. Melman kritiek op het werk van Berendse en Kleijn. Volgens hem zijn uit hun onderzoek geen algemene conclusies te trekken. „Inderdaad”, zegt Berendse, „we hebben slechts één gebied onderzocht. Daar was duidelijk geen positief effect. Maar onze belangrijkste boodschap is dat het hoog tijd is voor een landelijk onderzoek.”

Systematisch
Achteraf is de kritiek van Melman te verklaren. Hij reageerde niet op het verslag van de Wageningse ecologen, maar op krantenberichten. Die wekten de indruk dat agrarisch natuurbeheer in het algemeen niets zou opleveren. Toch staat hij niet achter het onderzoek. „Het onderzoek was niet in alle opzichten even gelukkig. Dat had kunnen verbeteren door overleg met ons vooraf.”

Melman kan zich ook niet vinden in de kanttekeningen die Berendse maakt bij de evaluatie van de DLG. Geen systematisch onderzoek? „In 1981 werd de eerste beheersovereenkomst gesloten, 2 jaar later vond het eerste onderzoek plaats. Tussen 1986 en 1997 was er sprake van landelijke systematische monitoring. Inderdaad werkten verschillende ingenieursbureaus mee. Maar we hebben programma's van eisen, daar moesten ze aan voldoen.”

„In de loop der jaren was sprake van groeiend inzicht, en scherpten we de methodiek aan. De vergelijkbaarheid in de tijd neemt daarmee af, maar je krijgt wel duidelijker antwoord op de onderzoeksvragen. Dat is eigen aan meerjarig onderzoek. Ik waardeer het dat Berendse streeft naar een verantwoorde vergelijking. We hebben echter te maken met een weerbarstig element. Weilanden zonder beheersovereenkomst krijgen er later wel een. Ook worden overeenkomsten soms aangepast. Je hebt niet alles in de hand.”

Ondanks de verschillende visies van de DLG en de Wageningse ecologen heeft de Utrechtse telling toch iets opgeleverd. Melman wil een open gesprek over de mankementen in de evaluatie zoals de DLG die tot nu toe uitvoerde. Hij sluit niet uit dat de dienst in een volgend onderzoek gebruikmaakt van de kennis van mensen als Berendse. „Op hoofdlijnen vinden we elkaar. Maar wetenschappers zijn wat ongeduldiger.” Maar over één ding zijn Berendse en Melman het eens: het belastinggeld moet goed worden besteed.