Wetenschap 2 mei 2000

Fotografie

Door S. M. de Bruijn
Een paar uur voor de zonsverduistering, 11 augustus vorig jaar, belden lezers de redactie met de vraag wat ze moesten doen om zonder eclipsbril toch de verduistering waar te nemen. Een van de tips was het prikken van een klein gaatje in een stuk papier of karton, om daardoor het beeld van de zon te projecteren op een ander vel papier.

Die truc is niet nieuw. Al in de vierde eeuw voor Christus beschrijft Aristoteles hoe je zonder oogbeschadiging een zonsverduistering kunt waarnemen door een gaatje in een metalen plaat te prikken. Dit principe is de basis voor de ”camera obscura”, die laat in de Middeleeuwen onder anderen door Roger Bacon en Leonardo da Vinci beschreven wordt. De camera obscura (Latijn voor donkere kamer) is een gesloten ruimte met een gaatje in een van de wanden, waarbij het beeld omgekeerd geprojecteerd wordt op de achterwand.

Latere varianten van de camera obscura bevatten een lens en spiegels om de projectie weer om te keren. De camera obscura kan het beeld niet vasthouden, maar zestiende-eeuwse schilders gebruiken de donkere kamer als hulp bij het tekenen van een goed perspectief.

Zilverzouten
In 1727 constateert een Duitse hoogleraar Johann Heinrich Schulze dat zilverzouten onder invloed van licht donkerpaars verkleuren. Twee Fransen combineren die ontdekking in de jaren twintig en dertig van de negentiende eeuw met de camera obscura om de huidige camera –het fototoestel– te ontwikkelen.

De onbekendste van het tweetal, Joseph Nicéphore Nièpce, is een uitvinder die gefascineerd raakt van de lithografie, een druktechniek waarbij een afbeelding op een metalen plaat is aangebracht. Hij gebruikt daarbij transparante gravures die hij aanbrengt boven een metalen plaat met een lichtgevoelige oplossing. Het doorvallende licht brengt de afbeelding van de gravure over op de metalen plaat. En passant vindt hij daarmee de kopieermachine uit. In 1826 maakt hij een kopie –Nièpce spreekt over een heliogram– van een portret van een kardinaal, dat drie uur lang in de zon moet staan.

Nièpce komt op het idee de camera obscura te combineren met zijn lichtgevoelige platen; hij gebruikt daarvoor een plaat die bestaat uit een legering van tin en lood. In de zomer van 1827 –volgens andere bronnen 1826– maakt hij zijn eerste heliogram, een foto van zijn tuin, vanuit een raam in zijn huis. Ook dit is geen kwestie van klik-klak-klaar: de belichtingstijd bedraagt acht uur. Omdat de schaduwen in die tijd van plaats veranderen, is het beeld onduidelijk. De plaat die hij gebruikt, is bestreken met een vernis op basis van asfalt. Op de belichte plaatsen verhardt het asfalt en Nièpce wast de onverharde vernis weg met blanke petroleum en lavendelolie. Het verkregen beeld is een positief: het lichte deel in de foto is afkomstig van het asfalt, de donkere delen zijn het metaal.

Koperen plaat
Eveneens in 1826 is Louis Jacques Mandé Daguerre aan het experimenteren met de camera obscura. Al snel daarna leert hij Nièpce kennen en de twee doen verwoede pogingen de gevoelige platen te verbeteren, maar met weinig succes. Pas in 1835, als Nièpce al is overleden, ontdekt Da- guerre een betere methode. Hij gebruikt een koperen plaat met een dunne zilverlaag, die eerst is blootgesteld aan de damp van verhitte jodiumkristallen. De belichtingstijd is nu een kwartier tot een halfuur.

Dan is op de plaat nog weinig te zien, maar dat verandert door die in een ruimte met kwikdamp te plaatsen. Het kwik hecht aan de belichte plaatsen en levert een negatief, gespiegeld beeld op. Helaas blijkt de afbeelding niet permanent: ook de niet aan licht blootgestelde zilverjodide verkleurt langzamerhand. Door de plaat te spoelen met een oplossing van keukenzout lost het zilverjodide op. In 1839 beschrijft de uitvinder zijn daguerreotypie.

Inmiddels is ook de Britse natuurkundige William Henry Fox Talbot op het idee gekomen het beeld van een camera obscura vast te leggen met behulp van zilverzouten. Hij gebruikt in 1835 papier dat hij afwisselend dompelt in een bad van keukenzout en zilvernitraat. De vezels van het papier bevatten daardoor het lichtgevoelige zilverchloride. Met behulp van de camera maakt Fox Talbot daarop een negatieve afbeelding, waarna hij het negatief boven op een vers vel lichtgevoelig papier legt om een positieve contactafdruk –hij duidt die aan als: kalotype– te maken. Fox Talbot beschrijft zijn methode in hetzelfde jaar als Daguerre, in januari 1839. Van hem is ook de term fotografie afkomstig. De foto's van Daguerre zijn van veel betere kwaliteit, maar door de metalen plaat is het niet mogelijk meer dan één afdruk te maken. Dat lukt wel met de zogenaamde kalotypen van Fox Talbot.

Het voorbije millennium zit vol lumineuze ideeën. Een reeks van honderd artikelen belicht wetenschappelijke, medische en technische doorbraken en het gedachtegoed van belangrijke wetenschappers.

Zie ook: Serie uitvindingen