Voorpagina 15 december 1999

Zie ook: „Het was een vies zooitje”

Kritiek op effectenhandel in oorlog

„Beurs moet
gedupeerde Joden
tegemoetkomen”

Van onze binnenlandredactie
DEN HAAG – De beurs van Amsterdam moet de Joodse gemeenschap financieel tegemoetkomen wegens de dubieuze rol in en na de Tweede Wereldoorlog van zijn voorganger, de Vereniging voor de Effectenhandel.

Banken zouden in bepaalde gevallen eveneens over de brug moeten komen en ook het Verbond van Verzekeraars zou een „gebaar” naar de Joden moeten maken.

Dat stelt de commissie-Scholten in haar vandaag verschenen eindrapport over tegoeden van Joodse oorlogsslachtoffers en nabestaanden.

De commissie spreekt zich niet uit over de exacte hoogte van het door de beurs aan de Joden over te maken bedrag, maar gaat wel uit van „een aantal miljoenen guldens”, een bedrag dat dan slechts als „symbolisch” moet worden gekenschetst.

De kritiek op de Vereniging voor de Effectenhandel liegt er niet om. „De Vereniging voor de Effectenhandel heeft de onteigening van het Joodse effectenbezit gefaciliteerd en gelegitimeerd.”

De vereniging deed dit in het bijzonder door de door de nazi's ingestelde roofbank Lippmann Rosenthal & Co. (Liro) toe te laten als lid en daarmee tot de beurshandel. Een belangrijk deel van de leden is ook actief betrokken geweest bij de handel in effecten die aantoonbaar uit Joods bezit afkomstig waren, aldus de commissie. Eerder dit jaar kwam oorlogshistoricus dr. G. Aalders in zijn boek ”Roof” tot dezelfde conclusie.

Na de oorlog heeft de vereniging nog eens onjuiste, grote invloed gehad op het rechtsherstel, stelt de commissie-Scholten „Mede daardoor kwam tot 1953 van feitelijk rechtsherstel in de vorm van teruggave van het geroofde goed –zelfs daar waar kwade trouw bij de aankoop van Joodse effecten aannemelijk was– zo goed als niets terecht.”

Volgens het rapport heeft de vereniging op cruciale momenten gebruikgemaakt van het economisch belang van een ongestoord beursverkeer. Dit „om regelingen, beleid en eigendomsbeslissingen af te dwingen die niet in overeenstemming waren met het Nederlandse rechtsgevoel en dat ook thans nog niet zijn.” Zo werd de overheid gedreigd met een beursstaking. Amsterdam Exchanges zou hiervoor spijt moeten betuigen, vindt de commissie.

Banken die in de oorlog aandelen van Liro „al of niet via een stroman” hebben gekocht en doorverkocht, zouden de Joodse gemeenschap ook een bedrag ter beschikking moeten stellen, voorzover ze dat niet eerder hebben gedaan. De commissie denkt hier aan een vergoeding van 10 procent van de hoogste koers van de aandelen in de periode 1953-1954.

Lacunes
De commissie zegt „geen ernstige gebreken” te hebben geconstateerd bij het rechtsherstel inzake levensverzekeringen. Wel zijn er lacunes gevonden in de systematiek van dat rechtsherstel, vooral in de gevallen dat de polisnemers overleden waren en geen erfgenamen kwamen opdagen. Dan kunnen polissen aan de verzekeringsmaatschappijen vervallen zijn. De commissie-Scholten presenteerde een jaar geleden een tussentijds rapport, dat stelde dat de Nederlandse banken zich „niet in een aanzienlijke mate en stelselmatig” hebben verrijkt ten koste van de Joodse gemeenschap. Dat oordeel stuitte op forse kritiek uit de Joodse gemeenschap.