Binnenland15 december 1999

Oorlogsspeurder Soesan stuit bij onderzoek op grote weerstand

„Het was een vies zootje”

Door J. Visscher
AMSTELVEEN – „Er zijn smerige dingen gebeurd. Het was een vies zootje.” Die woorden gebruikt Jaap Soesan (76), erkend Joods 'oorlogsspeurder', om zijn boosheid te uiten over de wijze waarop Nederland in en na de Tweede Wereldoorlog omsprong met geroofde Joodse bezittingen en waardepapieren.

„De bejegening van de Joodse oorlogsslachtoffers blijft een zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis”, zegt Soesan. Sinds jaar en dag doet hij onderzoek naar de herkomst van geroofde en verdwenen Joodse bezittingen.

Het vandaag door de commissie-Scholten gepresenteerde rapport omtrent tegoeden van Joodse oorlogsslachtoffers bevat voor Soesan nauwelijks nieuws. De commissie heeft onder meer felle kritiek op de toenmalige Amsterdamse beurs. De Vereniging voor de Effectenhandel heeft de roof van Joods bezit mogelijk gemaakt. Soesan: „De geallieerden hebben destijds Joodse effecten besmet verklaard. Toch hebben beurshandelaren zich ermee verrijkt. Het was een vies zootje.”

Fooitje
De beurs van Amsterdam zou de Joodse gemeenschap financieel tegemoet moeten komen wegens haar dubieuze rol, zo stelt de commissie-Scholten. Het zou moeten gaan om „een aantal miljoenen guldens”, vindt de commissie. Dat is dan nog maar een „symbolisch bedrag.”

Soesan noemt een geldsom van enkele miljoenen gulden „een fooitje.” Een miljardenbedrag is volgens hem meer op zijn plaats. „Met alle respect voor het werk van de diverse commissies die met deze zaken bezig zijn, maar er is voor miljarden aan Joods bezit geroofd. Ik heb het eens berekend op een bedrag tussen de 25 en 30 miljard. Het gaat mij er dan niet om dat geld binnen te krijgen, maar om het recht dat zijn loop moet hebben.”

Kletskoek
Tijdens zijn jarenlange speurwerk naar 'verdwenen' Joodse verzekeringspolissen merkte Soesan dat Nederlandse financiële instellingen bepaald niet staan te trappelen om openheid van zaken te geven.

„Nederland is niet zo vlot in die dingen. De haren rijzen je soms ten berge. Ik ben al 52 jaar bezig om bij verzekeringsmaatschappij RVS een levensverzekeringspolis van mijn oom boven water te krijgen. Die man is op 47-jarige leeftijd omgebracht door de Duitsers. Pas de laatste tien jaar werd de verzekeringsmaatschappij, onder druk van de publieke opinie, wat toeschietelijker. Eerst was het: Wij hebben geen archieven meer. Kletskoek. Toen zeiden ze: Uw oom heeft twaalf maanden geen premie betaald. Nee. Inderdaad. In die periode is hij gedeporteerd naar de gaskamers.”

Hoewel diverse onderzoekscommissies onderzoek deden naar gesjoemel met Joods bezit en waardepapieren, blijft bij Soesan een gevoel van ontevredenheid knagen. „Nu wordt vaak een bedrag van miljoenen genoemd dat is geroofd. Dat is dan nattevingerwerk. Het kan veel concreter. De Duitsers hebben vroeger de roof uiterst nauwkeurig vastgelegd. Dat zou tot op de bodem uitgezocht moeten worden.”

Verlangen
Zelf heeft Jaap Soesan aan den lijve ondervonden hoe er na de oorlog werd gerommeld met Joods bezit. Toen hij na een onderduikperiode terugkeerde naar het huis van zijn schoonouders in Amsterdam, bleken alle kostbaarheden spoorloos. „De Nederlanders, die zogenaamde goede Nederlanders, hadden de spullen verpatst. M'n vrouw zag een buurvrouw nota bene met de sieraden van tante Alie rondlopen”, aldus Soesan eerder in deze krant.

Soesan wist te ontsnappen uit de hand van de bezetter. Hij was getuige van razzia's in Amsterdam. „Ik heb de Duitsers kleine kindertjes vanuit de ramen naar beneden zien gooien. Zo de vrachtwagens in. In het Oude Testament staat dat het uitverkoren volk Israël in de nacht zal verlangen naar de dag. Dat hebben wij geweten.”