Voorpagina 2 oktober 2000

Zie ook: „Ik wil strepen, geen stippellijntjes”

RPF roept overheid op grenzen te stellen

Huiver bij verknoping
euthanasie en ethiek

Van onze redactie politiek
DEN HAAG – Door een hausse aan wetgeving op het terrein van euthanasie en de medische ethiek is niet bij voorbaat uitgesloten dat in de toekomst het 'materiaal' dat na levensbeëindiging van pasgeboren baby's overblijft, voor medisch onderzoek wordt gebruikt. RPF-Tweede-Kamerlid A. Rouvoet vraagt zich af of het kabinet de gevaren van de verknoping van diverse wetsvoorstellen inziet en of de regering bereid is duidelijke grenzen te stellen.

In een interview met deze krant bespreekt Rouvoet uitgebreid de diverse wetsvoorstellen en voornemens op medisch-etisch gebied. Hij stelt daarbij onder meer vast dat de overheid op tal van terreinen –zoals euthanasie, het gebruik van foetaal weefsel, embryo-onderzoek en xenotransplantatie– de maatschappelijke ontwikkelingen slechts volgt en in wetgeving vastlegt, zonder „duidelijke grenzen” te stellen.

Meer zorgen nog baart de onderlinge verknoping van deze over elkaar heen buitelende wetsvoorstellen. Als voorbeeld noemt Rouvoet het voorstel van minister Borst om ook abortussen na de 24e week, de gangbare levensvatbaarheidsgrens, toe te staan. Dat voorstel dateert uit september vorig jaar. Maar in juni 1999 stuurde de bewindsvrouw al een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer dat het gebruik van foetaal weefsel dat door een abortus of miskraam beschikbaar komt, voor medisch onderzoek mogelijk maakt.

„Wat is de relatie tussen dit wetsvoorstel en het voorstel over de late afbreking van zwangerschappen?” zo vraagt Rouvoet zich af. „Die wordt niet expliciet gelegd. Maar er wordt alweer een volgende stap gezet voordat een eerdere stap met de Kamer is besproken.”

Begin van leven
Maar het verontrustendst vindt Rouvoet nog het feit dat er inmiddels –expliciet door het kabinet zelf in een Algemene Maatregel van Bestuur voor zowel late zwangerschapsafbreking als euthanasie op wilsonbekwamen– een koppeling is aangebracht tussen alle voorstellen rond het begin van het leven en de euthanasieregeling. Rouvoet stelt de vraag aan de orde welk principieel verweer het kabinet nog heeft –nu het de late afbreking van zwangerschappen wil toestaan– tegen euthanasie op ernstig gehandicapte, pasgeboren kinderen. „Het verschil is dan in feite toch alleen nog maar dat het ene kind nog net niet geboren is en het andere kind net wel?”

Er zit nog een huiveringwekkend aspect aan de onderlinge verknoping van de wetsvoorstellen. „Er is dus een directe relatie tussen de late zwangerschapsafbreking en het wetsvoorstel inzake het gebruik van foetaal weefsel. Tegelijkertijd wordt de late zwangerschapsafbreking gekoppeld aan de kwestie van euthanasie op pasgeborenen. Dat roept een veelheid van vragen op. Ik durf de vraag bijna niet te stellen: zijn er in deze redenering doorslaggevende argumenten om, in het geval van euthanasie op een pasgeboren kind, géén gebruik te maken van het 'materiaal' dat na de levensbeëindiging overblijft?”

Niet optimistisch
Rouvoet houdt de mogelijkheid open dat het kabinet zich de gevolgen van de verknoping van de wetsvoorstellen „niet heeft gerealiseerd en dit ook absoluut niet wil.” Maar dan moet het kabinet nu wel „duidelijke grenzen” stellen om ervoor te zorgen dat „deze ontwikkelingen zich ook nooit zullen kunnen voordoen.” De ervaringen tot nog toe met het kabinet stemmen echter niet optimistisch over de kans dat die grenzen ook inderdaad gesteld zullen worden, aldus Rouvoet.

Dossier Euthanasie