Toerisme | 18 december 1999 |
Zie ook: Duizend jaar in twee uur muziek Expositie etaleert muziekcultuur van Griekse Oudheid De hoogste trap van beschavingDoor J. C. Karels Mythen, mensen en muziek is een expositie die deze maand in Amsterdamse Allard Pierson Museum van start ging. De antieke muziekinstrumenten, schilderingen op vazen en mythologische taferelen geven inzicht in het ontstaan en de betekenis van zang en spel in het leven van alledag, in scholen, theaters, tempels en tijdens drinkgelagen. De meeste geëxposeerde voorwerpen dateren uit de periode tussen de vijfde eeuw voor en de vijfde eeuw na Christus. Welke instrumenten gebruikten de Grieken? Hoe klonk hun muziek? Welke opvattingen leefden er in Griekenland over zang en spel? Wat direct opvalt, is dat de goden een uitgesproken rol in de Griekse muziekcultuur spelen. In de mythologische verhalen die een verklaring van mens en wereld moeten bieden, komen talloze instrumenten voor. Vaak staan goden lees: gefantaseerde, mensachtige wezens met uitgebreide functionaliteit op aardewerk al spelend afgebeeld: Pan met zijn panfluit, Apollo met de kithara of met de lier, Eros met de phorminx of met een hobo. Diverse instrumenten zouden door een god zijn uitgevonden. De achterliggende idee is duidelijk. Muziek is voor de Grieken van goddelijke oorsprong, ze is een kracht van bovenpersoonlijke aard. De zonnegod Apollo is ook god van de muziek. Hij wordt door negen Muzen omgeven, die elk een eigen kunstvorm vertegenwoordigen. De Muzen belichamen de hoogste artistieke en intellectuele deugden. Muziek heeft geen muze, want als 'losse' kunstvorm bestaat ze niet. Ze hoort altijd ergens bij: bij de tragedie- en komediespelen, in het leger, bij begrafenissen of godsdienstige rituelen. Het niet-functionele genieten van muziek, waarvoor in de moderne tijd de concertzaal is bedacht, kennen de Grieken niet. Hermes en de lier Als belangrijkste snaarinstrumenten hebben de Grieken diverse typen lieren. Kenmerkend voor de lier zijn twee uitstekende armen vanuit een klankkast die horizontaal met elkaar zijn verbonden door een juk, waaraan de snaren zijn bevestigd. Homerus noemt Hermes als uitvinder van de lier. Hermes is nog geen dag oud of hij klimt uit zijn wieg en vindt op zijn weg de schild van een schildpad. Hij spant er een runderhuid omheen, steekt twee hoorns door de gaten waar eens de poten hebben gezeten en bevestigt aan een horizontale verbinding tussen de twee armen een aantal snaren: de lier is geboren. Het verhaal verklaart tevens hoe het komt dat Apollo vaak met het instrument staat afgebeeld. Niet lang na zijn geniale vondst steelt Hermes een aantal runderen uit de kudde van Apollo. Deze ontsteekt in toorn en voert Hermes mee naar de oppergod Zeus. Onderweg tokkelt de dief achteloos op zijn lier en doet de boze Apollo bijna wegsmelten van ontroering. Hermes schenkt Apollo de lier en ontkomt aan zijn straf. Rechtopstaande armen Blaasinstrumenten worden in Griekenland lager aangeslagen dan de snaarachtigen. Ook dat komt naar voren in de mythologische verhalen. De uitvinding van de aulos, ofwel dubbelhobo, zouden we te danken hebben aan de godin Athena. Ze speelt er graag op, totdat ze in de waterspiegel ziet hoe haar gezicht door het harde blazen wordt vervormd. Op dat moment wint haar ijdelheid het van haar liefde voor muziek. Ze smijt het instrument weg en vervloekt iedereen die er nog op zal spelen. Haar vloek treft de satyr Marsyas die het instrument adopteert - ijdel is hij niet, want met zijn paardeoren en staart is hij toch al niet moeders mooiste. Marsyas daagt in zijn enthousiasme Apollo uit voor een muziekwedstrijd. Het blijkt lastig spelen tegen een godheid. Marsyas verliest. Als straf wordt hij levend gevild. Panfluit De afloop van beide concoursen speelt een rol in de Griekse muziekfilosofie. De mythe van de overwinning van Apollo over Marsyas geeft de suprematie van Griekse muziek over de Klein-Aziatische weer en die van de snaarinstrumenten over de blaasinstrumenten. Dit onderscheid duidt weer op een verschil in karakter: het Apollinische staat voor maat, orde en rust. Daartegenover staat het Dionysische, dat mateloosheid en onrust impliceert. (Dionysos is de god van wijn, vruchtbaarheid en extase). Onderaan de hiërarchie van instrumenten bevindt zich het slagwerk. Bekend zijn de kleppers twee kleine plankjes van circa 10 tot 15 centimeter lang die meestal door vrouwen worden bespeeld. Ook de Muzen kunnen er lustig op los klepperen. Veel terracotta-figuren dragen een tympanon, een platte trommel met een doorsnede van ongeveer 40 tot 50 centimeter. Dit soort trommels zijn aan beide zijden met vel bespannen. Eén kant wordt met uitgestrekte, platte vingers bespeeld. Het tympanon wordt meestal door maenaden, de vrouwelijke volgelingen van Dionysos, bespeeld. Stoelpoot Met les nemen volgt de Griekse jeugd de voorbeelden van grote helden: Achilles heeft naast boogschieten en paardrijden ook muziekles genoten. Herakles heeft op lierles gezeten. Van die laatste held valt overigens te leren dat je goed je best moet doen. Want Herakles heeft na een berisping op les zijn leraar met een stoelpoot omgebracht. Muziek kan dus bron van ellende en narigheid zijn. Maar, weten de Grieken, ze kan ook een macht zijn waar de dood het tegen af moet leggen. Dat blijkt wel uit het verhaal van de tragische held Orpheus, zonder twijfel de bekendste musicus in de Oudheid. Orpheus kan zo mooi zingen en op zijn lier spelen dat de wilde dieren als makke lammeren achter hem aanlopen. Bij zijn voorbijgaan buigen planten de takken naar hem toe. Zelfs harde harten weet hij met zijn betoverende muziek week te maken. Als de maenaden Orpheus verscheuren en zijn hoofd en lier in zee gooien, blijkt nog eens de macht van zijn kunst. Het dode hoofd van Orpheus zingt onverstoord verder. De tentoonstelling Mythen, Mensen en Muziek is tot en met 12 maart 2000 in het Allard Pierson Museum te Amsterdam en van 1 april tot en met 18 juni 2000 in het Museum Het Valkhof te Nijmegen te zien. |