In de jaren twintig probeert men
het normale leven weer op te pakken.
Maar de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog laten zich niet zomaar onder de tafel werken. Er is iets wezenlijk veranderd. Europa is aanzienlijk
verzwakt en vreest het bolsjewisme.
De socialistische beweging moet
voortaan op twee fronten strijd voeren: tegen de burgerlijke partijen en
tegen de communisten die haar beschuldigen van verraad aan de arbeidersklasse.
In Duitsland heeft de nieuwe Weimarrepubliek het niet gemakkelijk.
Belaagd door uiterst links en uiterst
rechts en vernederd door het vredesverdrag van Versailles, moet zij haar
weg vinden. De opgelegde herstelbetalingen, die 42 jaar lang zouden moeten doorgaan, blijken een veel te zware last te zijn. Duitsland lijdt onder
een geweldige inflatie, die vooral de
middenklasse ruďneert. Frankrijk wil
echter van geen concessies weten. Gekrenkte nationale trots en wanhoop
ten opzichte van de toekomst vormen
een vruchtbare voedingsbodem voor
Hitlers NSDAP.
Maar ook de overwinnaars hebben
geen reden tot juichen. In Italië, dat
zich misdeeld voelt bij de verdeling
van de buit, organiseert de fascistenleider Mussolini in 1922 zijn mars op
Rome. De parlementaire democratie
wordt afgeschaft. Voortaan is Mussolini de leider van Italië.
Ook Groot Brittannië en Frankrijk
zijn verzwakt uit de strijd gekomen.
Rusland is als bondgenoot tegen
Duitsland verloren gegaan. Amerika,
waar de Democraat Wilson wordt op
gevolgd door Republikeinse presidenten, wordt geen lid van de Volkenbond die de overwinnaars gesticht
hebben om de vrede in Europa te bewaren.
De Ierse Vrijstaat krijgt van Londen
het langbegeerde zelfbestuur. In Brits-Indië neemt de onrust toe. Het opkomende Japan vormt een bedreiging
voor de Britse macht in Azië. De herinvoering van de gouden standaard
wekt de indruk dat men weer op oude sterkte is, maar schijn bedriegt. In
1929 stort de beurs op Wall Street in.
Rusland wordt de eerste jaren na de
communistische machtsovername geteisterd door burgeroorlogen. De tegenstanders van de bolsjewieken, vaak
gesteund door buitenlandse troepen,
zijn echter verdeeld en weten de Russische bevolking niet voor zich te winnen. Lenin overlijdt in 1924 en wordt opgevolgd door Stalin, die niet rust voor hij al zijn concurrenten uit de
weg geruimd heeft.
De invoering van de evenredige vertegenwoordiging en het algemeen kiesrecht in 1918, al spoedig gevolgd door het vrouwenkiesrecht, geeft de confessionele partijen in Nederland
een comfortabele meerderheidspositie. Voor het eerst krijgt Nederland in Ruijs de Beerenbrouck
een rooms-katholieke premier.
De CHU heeft haar bedenkingen tegen die roomse machtspositie. Nog veel sterker leeft dat bij de SGP, die sinds 1922 in het parlement vertegenwoordigd is. Haar leider, ds. Kersten,
dient in 1925 een amendement in om het gezantschap bij de paus op te heffen. Met steun van de oppositie en de CHU wordt het amendement aangenomen, waardoor het zojuist aangetreden kabinet Colijn ten val komt.
|
› Wall Street ‹
|
› Vrachtauto ‹
|
› Inflatie ‹
|
› Luchtlijn ‹
|
› Rode Leger ‹
|
› Schoolstrijd ‹
|
|