4.2 Kunstenaars zijn vreemde mensen! |
In de Middeleeuwen waren beeldend kunstenaars gewone ambachtslieden die uitvoerden waar de opdrachtgever, veelal de kerk, om vroeg. Sinds de Renaissance kennen we kunstenaars bij naam. Er werd over hen geschreven en ze behoorden ook tot de groten der aarde. Er ontstaat een kunstenaarstype: het genie, de goddelijk geïnspireerde, denk aan Michelangelo en Da Vinci. De Romantiek (19e eeuw) leverde de Bohémien. Deze probeert zich te ontworstelen aan de burgerlijke opdrachtgevers en wil in vrijheid, vanuit een artistieke roeping werken. Hij laat zich inspireren door persoonlijke emoties. De prijs is hoog: hij wordt niet begrepen, leeft in eenzame armoede en wordt pas na zijn dood geroemd. De media in onze tijd gaat hierop door. Ze richt zich vaak meer op de persoon van de kunstenaar dan op zijn werk en in de kunstkritiek wordt vooral het bijzondere en het originele beklemtoond. Zo ontstaat het idee dat kunstenaars altijd wel vreemde mensen moeten zijn. Opdracht 1. Bekijk en lees in de katern Christen en Kunst het
artikel over Sjaak
Kaashoek en Mar
Slingerland. Denk in groepjes na over de volgende vragen en noteer
je antwoorden. Opdracht 2. Hier maak je kennis met 2 kunstenaars die het vooroordeel
"Kunstenaars zijn vreemde mensen" bevestigen. Opdracht 3. Opdrachtgevers, biografen, kunstcritici en kunstenaars
- de kunstwereld zelf creëerde in voorafgaande eeuwen het beeld van
de kunstenaar als kleurige, roemrijke held en armlastig, krankzinnig genie.
Recente kunsttheorieën hebben dit beeld op zijn minst bijgesteld
of beschouwen het zonder meer als achterhaald. In ons dagelijks leven
blijkt komt dit beeld nog voor in reclame, op school, in de pers, op
televisie en radio. Het leven van een dergelijk kunstenaar verloopt meestal
volgens een vast stramien:
Betrek deze punten op het leven van Rembrandt en Vincent van Gogh en maak een korte levensbeschrijving van deze kunstenaars. |