Gezondheid | 21 december 1999 |
Doorstroomtoilet voor hoge noodDoor W. van Hengel Toen mensen nog geen vaste woon- of verblijfplaats hadden, bestonden er geen toiletten, in wat voor vorm dan ook. Waar de 'hoge nood' ontstond, werd deze simpelweg ter plekke gelenigd, langs de wegen, in de velden en bossen. Zo ging het eeuwenlang, enkele hoogontwikkelde culturen uitgezonderd. Uit archeologische opgravingen blijkt bijvoorbeeld dat op het eiland Kreta al rond 1700 voor Christus toiletten met stromend water werden gebruikt. De Kretenser koningen stonden bekend vanwege hun buitengewoon luxe badkamers en waternetwerken met stromend warm en koud water. Ook de Romeinen waren hun tijd ver vooruit. Tot in de verste uithoeken van het onmetelijke rijk legden zij geavanceerde waternetwerken aan. Voor het gewone volk waren er grote latrines waar water doorheen stroomde om de uitwerpselen af te voeren. Het water was afkomstig uit stenen tanks of werd aangevoerd via een aquaduct. Ook aan de nazorg werd gedacht. In een emmer met zout water stond een stok met een spons erop, waarmee de gebruikers zich na gedane zaken konden reinigen. Na afloop verdween de spons weer in het water, klaar voor de volgende gebruiker. De welgestelde Romeinen hadden in hun huizen eigen toiletten die bestonden uit een gat in de vloer, zonder zitting. Een verticale pijp vormde een verbinding met een eronder gelegen zinkput. Middeleeuwen De ontwikkeling van steden en dorpen maakte het ingewikkelder. Buitenhuizen en boerderijen werden vaak voorzien van een primitieve plee in de tuin. Dat was meestal niet veel meer dan een plank met een gat erin en daaronder een bak die van tijd tot tijd geleegd moest worden. De stank zorgde, vooral in de zomer, voor flink wat vliegenoverlast. In de dorpen en steden was het nog erger. De bewoners deden hun behoefte meestal in huis in speciale potten. De inhoud werd simpelweg uit het raam gegooid. Dat leidde in steden zoals Parijs en Londen tot speciale verordeningen die een eind moesten maken aan deze gewoonte. Elk huis moest worden voorzien van een plee die met een pijp van aardewerk of ijzer was aangesloten op een beerput. Watercloset Het duurde bijna tweehonderd jaar voordat de vinding van Harrington in 1775 door de Londense horlogemaker Alexander Cumming opnieuw werd opgepakt. Hij ontwikkelde de S-vorm, een gebogen pijp waarin het water blijft staan en die fungeert als stankafsluiter. Deze vinding was weliswaar een stap vooruit, maar leverde nog geen bijdrage aan een betere hygiëne. De oplossing kwam drie jaar later, toen de Britse uitvinder en ingenieur Joseph Bramah een toilet ontwikkelde dat uit twee delen bestond: een pot met een S-pijp en een stortbak die hij voorzag van een vlotter en een scharnierende klep. Op zijn vinding, die tot op de dag van vandaag wordt gebruikt, kreeg hij patent. Ruim honderd jaar later, in 1885, ontwierp Thomas Twyford het eerste porseleinen toilet. De toiletpotten uit eerdere jaren waren van hout of metaal. Twyford maakte ze ook uit één stuk. De stortbak vormde één geheel met de pot. Het moderne toilet kan dan ook worden gezien als een gezamenlijke vinding van Bramah en Twyford. |
Het bijna voorbije millennium zit vol lumineuze ideeën. Een reeks van honderd artikelen belicht wetenschappelijke, medische en technische doorbraken en het gedachtegoed van belangrijke wetenschappers.
Zie ook: Serie uitvindingen |