Forum 27 februari 2001

Handen van het Wilhelmus af

Dr. E. Hofman stelde op 16 februari in deze krant voor het Wilhelmus aan te passen. Het taalgebruik in het nationale volkslied is volgens hem niet meer van deze tijd. Veel Nederlanders begrijpen niet wat ze zingen tijdens nationale herdenkingen. Hertaling is daarom nodig. Ad den Besten vindt dat Hofman van het Wilhelmus af moet blijven en constateert bovendien onvolkomenheden in de hertalingsvoorstellen van Hofman.

Het Wilhelmus is een klassieke tekst van de Nederlandse literatuur, en met het oog op zulke teksten geldt als gebod: Hands off, handen ervan af! Dat is mijn korte reactie op dr. Hofmans wijzigingsvoorstellen betreffende het Wilhelmus.

Het is waar: het Wilhelmus is sinds lang ook een 'gebruikstekst' en dus hebben zij die het in onze tijd gebruiken –en nog wel als volkslied– er recht op te kunnen begrijpen wat ze zingen. Welnu, wanneer het om de begrijpelijkheid gaat, moeten we maar liefst zo gauw mogelijk van het Wilhelmus af en dient er een nieuw –en bovendien multicultureel– 'volkslied' te worden gebakken. Maar voorlopig zijn we dááraan nog niet toe.

Hoe het ook zij, dr. Hofman heeft zijn handen niet thuis kunnen houden –wat mij dus alleen al mishaagt– en heeft enkele wijzigingsvoorstellen gedaan, die ik hier één voor één de revue wil laten passeren.

Strofe 1
Wat strofe 1 betreft het volgende:

Ten eerste, dr. Hofman wil „van Duitsen bloed” veranderen in „van edel bloed”. Zelfs ín en kort na de oorlog heb ik geen enkel bezwaar gevoeld om te zingen „ben ik van Duitsen bloed”. Het herinnerde ons eraan dat er ook betere Duitsers waren (of althans waren geweest) dan nazi's en nazi-vazallen.

Ten tweede, vind ik het curieus Hofman geen bezwaar aantekent tegen het woordje „vrij” in de zesde regel van de eerste strofe, waar nu staat: „Een Prinse van Oranje ben ik, vrij onverveerd”. Dat „vrij” kan tegenwoordig immers alleen maar als „tamelijk” worden opgevat. Het gaat hier echter om het Franse „vraiment”, dat „waarlijk” betekent. Alleen, wie van degenen die het zingen realiseert zich dat?

Ten derde, voor regel 7 en 8 is Hofmans voorstel: „Hoe machtig ook Hispanje,/ mijn land heb ik bewaard”. Dat kan mijns inziens alleen betekenen: Toch ben ik in staat geweest mijn land te bewaren voor de grijpgrage vingers van het machtige Spanje. Dat dit –nog afgezien van het kreupele Nederlands– iets heel anders is dan het door de dichter bedoelde, hoef ik, dunkt mij, niet uiteen te zetten.

Strofe 2
Bij de zesde strofe stelt Hofman voor, voortaan te zingen: „Mijn schild en mijn vertrouwen”. Hij gaat er daarbij als vanzelfsprekend vanuit dat „betrouwen” hetzelfde is als ons hedendaagse „vertrouwen”. Quod non: het staat voor datgene waarop ons vertrouwen berust. Vandaar dan ook het erop volgende: „op U zo wil ik bouwen”. Curieus overigens dat Hofman blijkbaar geen bezwaar heeft tegen het woordje „zo” in deze versregel.

Verder stelt Hofman voor het „Dat ik toch vroom mag blijven” te vervangen door „Laat mij toch dapper blijven”. Het is zeker waar dat „vroom” in het zestiende-eeuwse Nederlands niet zonder meer betekent wat we er heden ten dage in horen. „Vroom” vervangen door „dapper” is voor het door de dichter bedoelde echter te eenzijdig. Er zit op z'n minst ook iets in van „rechtschapen in de ogen van God”. Daarmee komen we dan toch weer dicht in de buurt van wat „vroom” heden ten dage betekent. Bovendien: die vroomheid wordt hier niet voor niets in onmiddellijk verband gebracht met dienst aan God. Kortom, het gaat om geloofsmoed.

Zijn tijd gehad
Wat mij overigens nogal verbaast, is het feit dat Hofman het Wilhelmus in de toekomst kennelijk nog altijd gezongen ziet (hoort) worden. En dat –ik duidde het al aan– in een steeds multicultureler wordende Nederlandse samenleving. Nee, al het nationale heeft zijn tijd gehad en –hoeveel pijn het mij ook doet– daarmee ook 'ons' Wilhelmus.

De auteur is dichter en promoveerde op het Wilhelmus.

Zie ook:
Neerlandicus pleit voor aanpassing Wilhelmus
(16 februari 2001)