Om gerechtigheid in de Puttense moordzaakDe media zijn ongenuanceerd geweest in hun berichtgeving over de moordzaak in Putten, zo schreven mr. A. Klaassen en mr. J. D. van Vlastuin donderdag op deze pagina. Oud-politiecommissaris J. A. Blaauw weerspreekt in dit artikel de aantijgingen die de twee advocaten tegen hem uitten. In hun artikel Pers heeft zaak Putten eenzijdig belicht in het RD van donderdag 18 januari schotelen mr. A. Klaassen en mr. J. D. van Vlastuin de lezer in essentie twee dingen voor. In de eerste plaats, het door mij over de Puttense moordzaak geschreven boek roept een bepaalde stemming op en biedt voldoende aanknopingspunten voor het stellen van een aantal kritische vragen. In de tweede plaats, de berichtgeving in de media (RD) over deze zaak is eenzijdig en kritiekloos geweest. Reageren op dit laatste punt laat ik graag over aan de media zelf. In mijn weerwoord op het eerste punt zal ik mij, zoals ik ook consequent in mijn boek heb gedaan, bij mijn vak houden: de recherche. Over de totstandkoming van mijn boek De Puttense moordzaak kan ik kort zijn. Zonder vooraf te weten wat uiteindelijk de uitkomst zou zijn, ben ik enkele jaren geleden serieus aan het onderzoek naar de gang van zaken rond de Puttense moordzaak begonnen. Dat onderzoek heb ik uitgevoerd op basis van mijn eigen recherchevakkennis en praktijkervaring op het gebied van het moordonderzoek. Pas na een zorgvuldige en kritische analyse van het dossier, reconstructie ter plaatse en vele gesprekken met zowel de veroordeelden als een aantal getuigen, ben ik uiteindelijk tot de persoonlijke overtuiging gekomen dat de twee veroordeelden niets met de Puttense moordzaak van doen hebben gehad. Het is bijgevolg evenzeer mijn vaste overtuiging dat zij onschuldig zijn veroordeeld. Dat ik het resultaat van mijn bevindingen vervolgens in een boek heb neergelegd, heeft dan ook maar één doel: Opdat eindelijk gerechtigheid geschiede
. Ongenuanceerd De conclusies die ik op basis van mijn uitgebreide analyse in de Puttense moordzaak heb getrokken en in mijn boek beschreven, komen in de kern op het volgende neer: Bij al de bekentenissen die de beide veroordeelden hebben afgelegd, zijn de acht meest cruciale opsporingsvragen volstrekt onbeantwoord gebleven (exclusieve daderwetenschap). De details die de verdachten tijdens de eindeloze verhoren hebben onthuld, zijn uit oogpunt van opsporing van geen enkele waarde. Hun bekentenissen zijn stuk voor stuk aantoonbaar vals. Een eenvoudige tijdlijn wijst uit dat de waarnemingen die de twee zogenaamde kerngetuigen (oorspronkelijk medeverdachten) op de Plaats Delict zouden hebben gedaan, niet gedaan kunnen zijn. Hun verklaringen omtrent de toedracht van het misdrijf berusten naar mijn overtuiging op pure fantasie. Het op het slachtoffer aangetroffen spermaspoor en twee haren vormen een duidelijk daderspoor, dat niet van de veroordeelden afkomstig is, evenmin van de beide kerngetuigen. De heren Klaassen en Van Vlastuin benoemen in hun betoog mr. dr. R. J. Q. Klomp als een van de weinige critici van mijn boek. Ter ondersteuning van deze aanname voeren zij diens column uit het Advocatenblad van 23 juni 2000 ten tonele. Ik heb dat verhaal destijds ook gelezen en vervolgens geconcludeerd dat het hier inhoudelijk slechts om een zeldzaam ongenuanceerd en suggestief stukje theater gaat, dat ook iedere diepgang mist. Het verhaal van Klaassen en Van Vlastuin ademt dezelfde geest. Hun argumenten in relatie tot mijn boek blijken in feite namelijk weinig meer te zijn dan een echo van hetgeen Klomp in genoemde column reeds heeft geëtaleerd. Kant noch wal Een typisch voorbeeld daarvan is hun vraag wie de moord (volgens de oud-commissaris) dan wel gepleegd zou hebben. Geen woord daarover, ondanks de veelbelovende titel van het hoofdstuk een reconstructie, zo praten de beide advocaten Klomp na. Een dergelijke naïeve opmerking doet vermoeden dat zij niet doorhebben waar het eigenlijk over gaat. Ter verduidelijking: Reconstructie in een moordonderzoek is bedoeld om aan de hand van verklaringen van verdachten en/of getuigen de gebeurtenissen op en nabij de Plaats Delict in beeld te brengen, en die vervolgens aan de hand van (bekende) feiten op echtheid te controleren. Dat is ook precies wat ik in het bewuste hoofdstuk heb gedaan. Bepaald tendentieus is vervolgens de opmerking van de schrijvers volgens welke ik mij (
) daartoe gebracht door sensatietrekkers en zoekers als misdaadverslaggever Peter R. de Vries en Kamerlid Dittrich, ook oordelen zou aanmatigen welke hij onvoldoende kan staven en welke hem ook niet toekomen. Over welke oordelen enzovoort zij het hebben, wordt aan de fantasie van de lezers van het RD overgelaten. Iedere nadere uitleg van deze kant noch wal rakende samenzweringsformule ontbreekt. Laat ik er daarom kort over zijn. Op de wat mij betreft unieke samenwerking in deze zaak met misdaadverslaggever Peter R. de Vries kijk ik alleen maar met voldoening terug. Zijn talrijke tv-uitzendingen over deze affaire en mijn analyse zoals ik die in mijn boek heb beschreven, hebben de ongerijmdheden en het onrecht in de Puttense moordzaak voortdurend en op een naar mijn bescheiden mening verantwoorde wijze levendig gehouden. Een van de resultaten van onze gezamenlijke activiteiten is intussen geweest dat het Tweede-Kamerlid mr. Boris Dittrich als enig parlementslid kritische kamervragen over de Puttense moordzaak heeft ge- steld. Wel argumenten Ter afronding nog een paar losse opmerkingen. Mijn boek is een op juistheid controleerbaar feitenrelaas. Niet meer en niet minder. Het staat eenieder uiteraard vrij graag zelfs daarop inhoudelijke kritiek te leveren en mijn conclusies en/of stellingen te betwisten, te corrigeren of onderuit te halen. Ik vraag echter wel dat te doen op basis van (betere) argumenten, waaruit in ieder geval blijkt dat de criticus het boek goed heeft gelezen, dan wel dat hij/zij ter zake over voldoende dossierkennis beschikt. Uit de kritiek van Klaassen en Van Vlastuin (trouwens ook van Klomp) heb ik het een noch het ander kunnen afleiden. Zij geven wel aan dat enkele lezing van het boek genoeg zou moeten zijn om een aantal kritische vragen op te werpen. Het merkwaardige is echter dat zij er in hun artikel zelf niet één stellen. Evenmin hebben zij ook maar iets van mijn relaas met enige onderbouwing weerlegd. Een kans voor open doel laten liggen, lijkt mij zo. Wellicht is het journalistiek gezien interessant om eens uit te zoeken hoe het aantal voorstanders van de onschuld van de twee van Putten zich verhoudt tot het aantal dat het daar niet mee eens is. Als politieman heb ik er niet de minste belangstelling voor. Ik ben alleen geïnteresseerd in de zakelijke feiten. Ik kan de heren Klaassen en Van Vlastuin (ook de heer Klomp) van harte aanbevelen kennis te nemen van de annotatie van prof. mr. Tom Schalken onder het arrest van de Hoge Raad in de Puttense moordzaak d.d. 27 juni 2000 (NJ 33 nr. 503 d.d. 19 augustus 2000). Niet minder lezenswaardig zijn de (volledige) bevindingen van prof. dr. Peter J. van Koppen inzake de verhoren in deze affaire alsmede een column van professor dr. D. J. Hessing in het Rotterdams Dagblad van 15 juli 2000. Ook het meest recente herzieningsverzoek, ingediend door mr. dr. G. J. J. Knoops, is een zeer verhelderend document, zo kan ik hun verzekeren. Ik wil ook niet verhelen dat ik al deze verhandelingen als een belangrijke steun in de rug ervaar. Twee waarheden Tot slot nog dit. De Puttense moordzaak kent twee soorten waarheid: de juridische en de échte waarheid. Welke van die twee het uiteindelijk zal winnen is thans (wederom) aan de Hoge Raad ter beoordeling. In de nabije toekomst zullen we het weten. De auteur is oud-hoofdcommissaris van politie en auteur van De Puttense moordzaak, een reconstructie van de gebeurtenissen in 1994 en de rechtsgang daarna. |