Forum 12 december 2000

Zie ook: Media geven vertekend beeld van situatie Israël (5 december 2000)

Israël heeft als natie
geen bijzondere rechten

Israël mag niet met de Palestijnen onderhandelen over het afstaan van delen van het land, stelde F. Bakker, dinsdag 5 december op deze pagina. Israël heeft als natie, op bijbelse gronden, echter geen bijzondere positie, vindt Jan Roos. Hij vraagt ook aandacht voor de Palestijnse zaak.

Het artikel waarin de heer Bakker de media mijns inziens terecht het verwijt maakt dat deze eenzijdig verslag doen over het conflict tussen de Palestijnen en Israël, wordt afgesloten met een principiële stellingname. Wanneer ik de heer Bakker goed heb begrepen, zegt hij daarin dat Israël niet met de Palestijnen mág onderhandelen over land, omdat dit door God aan Israël is geschonken tot een eeuwige bezitting. Verder typeert de heer Bakker de strijd die gaande is als een religieus conflict, een strijd die bijbels gezien getypeerd zou moeten worden als een strijd tussen het Licht en de duisternis. In dit artikel wil ik op deze stellingname reageren. Daarbij wijs ik het op voorhand op bijbelse gronden partij kiezen in het Israëlisch-Arabische conflict af.

Ten diepste gaat het om Gods handelen in de geschiedenis en de rol die de mens daarin vervult. De hele Bijbel door wordt het handelen van God zichtbaar. De geschiedenis ontrolt zich, maar lang niet altijd zijn Gods handelen en het doel dat Hij daarmee voor ogen heeft zichtbaar voor de mensen die Hij daarbij inschakelt. Veel mensen hebben onbewust hun rol vervuld in Gods plan. Een van de meest duidelijke voorbeelden hiervan wordt gevormd door het verraad van Judas. Hiervan zegt Jezus: „De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt.” Als er één moment was, waarop de strijd tussen Licht en duisternis plaatsvond op aarde, was het wel daar. Judas zorgde er mede voor dat het Licht overwon, maar men kan hem er niet mee vereenzelvigen.

Tekortdoen
Abram daarentegen wilde wel de vervulling van Gods belofte dichterbij brengen; daarom trouwde hij met Hagar. God had hem immers een zoon beloofd. Toch heeft hij nog vele jaren op de beloofde zoon moeten wachten. Ismaël was niet de zoon van de belofte.

Er kan dus een strijd gaande zijn tussen Licht en duisternis, of nog duidelijker geformuleerd, tussen God en satan. Daarbij gebruikt God allerlei mensen. Soms, zoals het geval was bij Judas, gebruikt God iemand die zelf helemaal God niet wil dienen, maar dat vanuit Gods heilsplan bezien toch doet. Soms zijn er mensen die mogen weten dat God hun iets beloofd heeft en denken te weten hoe zij Hem daarbij moeten helpen. God wijst die hulp echter helemaal af. Hieruit blijkt mijns inziens dat wanneer God aan iemand een belofte geeft, Hij daarbij niet tegelijkertijd een vrijbrief geeft om voor de vervulling ervan te zorgen.

Door te redeneren vanuit de door God gegeven belofte kunnen we in een situatie terechtkomen waarbij we tekortdoen aan de rechten van anderen. Het is dan alsof we een kerk willen bouwen op het weiland van iemand anders, omdat God heeft beloofd dat die kerk juist daar zal komen. Hierbij zouden we dan voorbijgaan aan de misschien wel eeuwenoude rechten die de eigenaar op dat stuk grond kan laten gelden.

De landbelofte die de heer Bakker noemt, zoals die is gegeven aan Abram, is nog in de vorm van een belofte. Uiteindelijk krijgt Mozes van God de opdracht voor de vervulling van de belofte zorg te dragen door het land binnen te trekken. God geeft het land aan het volk Israël tot een erfelijke bezitting. Men zou kunnen zeggen dat het dus onterecht is dat dit land later bewoond werd door andere volken en nu door de Palestijnen. Vanuit dit standpunt bezien zou men het tegelijkertijd onterecht moeten noemen dat de Joden vele eeuwen niet in hun land hebben gewoond. Daarmee komen we echter in strijd met Gods Woord. De ballingschap wordt in de Bijbel duidelijk beschreven als straf van God, de terugkeer uit de ballingschap als teken van Gods gunst en genade.

Wetten
Men dient mijns inziens in deze situatie onderscheid te maken tussen twee relaties. Enerzijds is er de relatie tussen het volk Israël en God. Een relatie die uniek kan worden genoemd wanneer we deze vergelijken met de relatie die God onderhoudt met de andere volken. Anderzijds is er de relatie van Israël met de andere volken. In de eerste relatie is de landbelofte gegeven, evenals de belofte van wederkeer na de ballingschap, die door God vervuld zal worden en al voor een deel vervuld is. Voor de tweede relatie heeft God wetten gegeven waaruit kan worden afgeleid hoe de volkeren met elkaar dienen om te gaan. Deze gelden voor ieder volk; ook voor Israël.

Ook in de strijd met de Palestijnen mogen wij dus niet al bij voorbaat stellen dat Israël hierin aan Gods kant staat en de Palestijnen aan de andere kant. Dit leidt juist tot de eenzijdigheid waar de heer Bakker zich tegen keert. In plaats van tot een eenzijdig pro-Palestijnse houding komen we dan tot een eenzijdig pro-Israëlische houding, waardoor wij het zicht op de realiteit verliezen.

De auteur verbleef afgelopen jaar geruime tijd in Israël en sprak daar veel met Palestijnen.