Zie ook: Kas autogiganten op oorlogssterkte
Overcapaciteit autoindustrie gunstig voor consument
Kosten en markten dwingen tot fusiesDoor K. Corver NEW YORK Te veel concurrentie, te veel productiecapaciteit en crises in verschillende delen van de wereld dwingen de automobielindustrie tot fusies. Tenminste, dat is de gangbare filosofie achter de ontwikkelingen die het aantal autoproducenten wereldwijd tussen 1960 en nu hebben teruggebracht van 42 tot krap 20. De enorme kosten van de ontwikkeling van nieuwe modellen dwingen fabrikanten wel tot samenwerking. Daarin gaan honderden miljoenen dollars of meer zitten. Voor kleinere bedrijven wordt dat steeds moeilijker op te brengen. Het gaat daarbij niet alleen om nieuwe snufjes en zaken die de volgende generatie van het merk Autotop aantrekkelijker moeten maken dan het model van concurrent Autoflop. Het zit hem ook in technologische vernieuwingen die vaak door de overheid worden opgelegd. Schonere en zuiniger motoren bijvoorbeeld, en tegenwoordig vooral ook veiliger auto's. Botsproeven waren vroeger propaganda voor enkele veiligheidsmerken. Nu zijn deze proeven onderdeel van een eisenpakket van de overheid, die dat pakket steeds verder uitbreidt. Verbrandingsmotor Daar komt nog de speurtocht bij naar de mogelijke vervanger van de verbrandingsmotor. Er wordt her en der al geëxperimenteerd. Er zijn zelfs al ecomodellen op de markt. Ook die ontwikkeling kost handenvol geld. Genoeg redenen dus zowel voor grote als kleine autoproducenten om uit te kijken naar samenwerking. Het grote Ford streeft bijvoorbeeld naar een meer uitgesproken veiligheidsimago. In de Verenigde Staten wordt veel reclame gemaakt voor Ford-modellen met een vijfsterren-rating. Dat is daar de hoogste veiligheidsgraad die de overheid een model kan verlenen. Een fusie met Volvo, dat al jaren werk maakt van meer veiligheid, komt dus niet alleen praktisch van pas, maar ook wat het nieuwe veiligheidsimago betreft. Daarnaast is er de modellenreeks. Een bredere keuze biedt de mogelijkheid om een groter stuk van de markt te veroveren. Daartoe is samenwerking met of overname van 'lokale' producenten in Europa of in Azië vaak erg nuttig, omdat die al modellen hebben ontwikkeld voor hun eigen markt. Bovendien kunnen de grote merken dat zijn in de eerste plaats General Motors en Ford zich via samenwerking met lokale fabrikanten gemakkelijker manifesteren op andere markten. Er komt nog een derde voordeel bij. Dat wordt ook wel aangeduid met de term platformconstructie. Dat houdt in dat verschillende basisonderdelen, zoals het chassis, voor diverse modellen gebruikt (kunnen) worden. Het onderstel van het kleine model van Saab (eigendom van General Motors) is bijvoorbeeld hetzelfde als dat wordt gebruikt voor enkele Opel-modellen. Ford gebruikt hetzelfde chassis voor de Thunderbird, de Lincoln LS en de Jaguar. Dezelfde meervoudige toepassing geldt voor sommige motoren, versnellingsbakken, vering en ophanging en remsystemen. Ontslagen Op die basisingrediënten worden dan 'individuele' auto's gebouwd die verschillende sectoren van het koperspubliek aanspreken. Dit is voor de kopers een positieve ontwikkeling want de autosector werd te verdeeld, te fragmentarisch en de kleinere fabrieken konden de mondiale technische, ecologische en veiligheidsontwikkelingen vaak niet meer bijhouden, meent David Cole, directeur van de (economische) Afdeling Autotransport van de Universiteit van Michigan. Hij wijst verder op de overcapaciteit van de auto-industrie. In plaats van het aantal auto's te beperken, produceren de meeste producenten er juist zo veel mogelijk in de hoop de concurrentie te kunnen wegdrukken. Dat is ook gunstig voor de consument, want daardoor zakken de prijzen. Ook worden concurrerende modellen aangeboden met een vracht aan extra's tegen dezelfde basisprijs. Cole erkent echter dat die situatie op den duur niet houdbaar is en dat massale afvloeiingen of zelfs ontslagen zoals die in de Amerikaanse autosector worden doorgevoerd, ook elders ter wereld onontkoombaar zijn. |