Uithuisplaatsingen toeslagengezinnen tonen opnieuw zwakke plekken jeugdbescherming
Wat zegt het over de jeugdbescherming dat opvallend veel kinderen uit toeslagengezinnen uit huis werden geplaatst? Dat het systeem hard toe is aan herziening, zeggen twee experts.
Hoe kon het zo mis gaan? Jaren nadat de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst bekend werd, woedt in de Tweede Kamer nog altijd een hevig debat over die vraag. Door ouders aan te merken als fraudeur, stortte de fiscus zo’n 30.000 gezinnen in de financiële misère; maar niet alleen dat. Ook de jeugdbescherming greep in; 1675 kinderen werden sinds 2015 uit huis gehaald, nadat de door de fiscus opgejaagde ouders pedagogisch onmachtig waren verklaard, zo is inmiddels duidelijk.
Het optreden van de Belastingdienst bleek dubieus, de fraudejacht door de speciaal daarvoor opgerichte teams was ontspoord. ”Ongekend onrecht”, was de veelzeggende titel van een vernietigend rapport van de parlementaire onderzoekscommissie Van Dam. In de Kamer rees na het bekend worden van het nieuws over de uithuisplaatsingen dan ook snel de vraag of soortgelijke vernietigende conclusie ook op hun plaats waren ten aanzien van het optreden van de jeugdbeschermers. Was er na een toeslagenschandaal nu ook een uithuisplaatsingsschandaal? En hoe dient de overheid met deze gezinnen om te gaan?
De in januari aangetreden minister voor Rechtsbescherming Weerwind (D66) heeft inmiddels een landelijk ondersteuningsteam beschikbaar gesteld. Dat moet een brug vormen tussen de ouders en de overheidsinstanties. Op 30 december liepen er nog 555 uithuisplaatsingen van kinderen uit toeslagengezinnen, meldde het CBS recent. Uit de jongste voortgangsrapportage van het ondersteuningsteam valt op te maken dat de medewerkers daarvan intussen met 45 toeslagengezinnen contact hebben. Het gaat daarbij om 70 uithuisgeplaatste kinderen.
De gedachte is dat ouders met wie de overheid intussen schoon schip heeft gemaakt hun zaak opnieuw aan de kinderrechter kunnen voorleggen, omdat hun situatie ingrijpend is veranderd. Ze kunnen daarin begeleiding krijgen van het team, waarbij Weerwind kosteloze rechtsbijstand beschikbaar stelt. Deze week sprak de Kamer uit dat de zaak van ouders die zich melden voor een herzieningsverzoek binnen een halfjaar moet zijn afgerond.
Zelfredzaamheid
„Tot nu toe blijkbaar het hoogst haalbare, maar desondanks onbevredigend”, vindt mr. Eva Huls, als advocaat werkzaam voor kinderrechtenorganisatie Defence for Children. „Met die teams tuigt het kabinet iets op wat weer een verlengstuk is van de overheid, waarin bijna al de ouders juist hun vertrouwen zijn verloren. Zo doe je, na alles wat hun is aangedaan, weer een beroep op hun zelfredzaamheid.”
Huls is ervan overtuigd dat er meer moet gebeuren. Ze legt onder meer de vinger bij de beschikbaarheid van passende hulp voor gezinnen om uithuisplaatsing te voorkomen. Die is onvoldoende, oordeelde een derde van de 95 professionals (jeugdbeschermers, hulpverleners, pleegzorgmedewerkers en advocaten) die ze onlangs ondervroeg in het kader van een onderzoek dat ze voor Defence for Children deed. Volgens bijna de helft van hen ontbrak na de uithuisplaatsing de juiste hulp om thuisplaatsing weer mogelijk te maken.
Huls wijst verder op het gebrek aan rechtsbescherming in de nogal autonome uitvoeringspraktijk van de gecertificeerde instellingen (GI’s); de jeugdzorgorganisaties die door de overheid zijn aangewezen om de door de kinderrechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregelen uit te voeren. De advocate richt haar pijlen vooral op het zogeheten perspectiefbesluit; het document dat de gecertificeerde instelling na een uithuisplaatsing opstelt en waarin wordt uitgesproken of de inzet is gericht op een spoedige terugplaatsing, óf juist op een verlengde uithuisplaatsing.
„In de wet staat dat het kind er recht op heeft om binnen een aanvaardbare termijn duidelijkheid te krijgen over de vraag of ouders weer de opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen dragen. Dat perspectiefbesluit lijkt gaandeweg een soort methodiek te zijn geworden om de besluitvorming daarover vorm te geven”, aldus Huls. „Stel”, vervolgt ze, „een gezin zit vrijdag bij de rechter die op de zitting de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling met weer een jaar verlengt. Dan kan de gecertificeerde instelling in theorie die maandag daarop het perspectiefbesluit nemen. Met als inzet: langdurige uithuisplaatsing. Wat kun je daar als ouders en kind dan tegen? Want je moet een jaar wachten, voordat je weer bij de rechter komt. Vanuit kinder- en mensenrechtenperspectief is dat uiterst onwenselijk.”
Huls noemt het goed dat Weerwind heeft toegezegd te regelen dat de kinderrechter zo’n perspectiefbesluit in de toekomst uiterlijk binnen drie maanden moet toetsen. Blij is ze ook met diens welwillende reactie op een inmiddels aangenomen motie van CU en PvdA, die uitspreekt dat de juridische bijstand in procedures op orde moet zijn. „Bij een uithuisplaatsing naar een pleeggezin, een gezinshuis of een open instelling heeft een kind nu nog geen recht op een kosteloze en gespecialiseerde advocaat. Ik zou zeggen: Regel dat.”
Een uithuisplaatsing is een hele stevige maatregel die ook vaak schade toebrengt aan kinderen, zegt prof. dr. Peer van der Helm. Hij is lector residentiële jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden en bijzonder hoogleraar onderwijs & zorg aan de Universiteit van Amsterdam. Net als Huls vindt ook Van der Helm wat Weerwind tot dusver voor de toeslagengezinnen doet veel te mager. Ook deelt hij het standpunt dat het kabinet het tumult over de uithuisplaatsingen moet gebruiken om het hele jeugdbeschermingsstelsel grondig tegen het licht te houden. „Gezaghebbende instanties zoals de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) hebben al meerdere keren gewaarschuwd dat de manier waarop de gecertificeerde instellingen hun professionele handelwijze onderbouwen, tekortschiet”, verduidelijkt hij.
Omdat hij geregeld optreedt als deskundige in rechtbankzittingen over uithuisplaatsingen zegt Van der Helm de kritiek uit eigen ervaring te kunnen bevestigen. Hij haalt een recente zaak aan, waarbij de jeugdbescherming een kind uit het ouderlijk gezin liet halen. Volgens het rapport van de GI die daarvoor verantwoordelijk was, gebeurde dat omdat de vader leed aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Van der Helm vond de onderbouwing daarvan niet overtuigend en maakte bij de rechter bezwaar. Die gelastte een onafhankelijk onderzoek naar de geestelijke vermogens van de man, waarin het ongelijk van de jeugdbescherming werd aangetoond.
Van de twee onderzoeken naar de uithuisplaatsingen die Weerwind inmiddels heeft aangekondigd, verwacht Van der Helm niets. „Die zijn alleen bedoeld om de politieke lading uit het dossier te halen.” Hij vreest dat het kabinet ook de uithuisplaatsingskwestie uiteindelijk zal afdoen conform de ‘Rutte-doctrine’: als er problemen zijn moet het werkveld die oplossen. „Zo gebeurt er niets”, verzucht hij.
Vooralsnog vestigt hij zijn hoop op rechters. „Die worden steeds kritischer. Het voorbeeld van dat onafhankelijk onderzoek naar de geestesgesteldheid van een vader dat de rechter gelastte, is geen uitzondering.” Ook het onderzoek van Huls wijst op die tendens, evenals een recente factsheet; op verzoek van de Tweede Kamer opgesteld door vier Leidse wetenschappers. Als gevolg van de huidige problemen in de jeugdzorg proberen kinderrechters steeds meer „de regie” naar zich toe trekken. Ze doen dat onder andere door machtigingen voor bijvoorbeeld uithuisplaatsingen slechts voor een korte duur te verstrekken, „om zo een vinger aan de pols te kunnen houden”, zo valt daarin te lezen.
Ook gemeenten geven vaker tegengas, valt de lector op. „Recent maakte ik mee dat een wethouder zei: U wilt een uithuisplaatsing? Prima, dan regelt u ook de financiering maar.”
Niet eenzijdig
Wat zijn in dit stelsel nog de mogelijkheden van gezinnen en gemeenschappen zelf om gezinsproblemen op te lossen als de jeugdbescherming constateert dat dingen niet zo goed gaan, vraagt Van der Helm zich af. „Natuurlijk, waar moord en doodslag heersen, moet je ingrijpen. Maar voor de rest moet je kijken: kun je die gezinnen helpen? Als het gaat om kinderen zijn wij onze broeders hoeder. Ook dat is toch officieel regeringsbeleid?”
„Uiteindelijk”, zegt advocaat Eva Huls van Defence for Children, „gaat het om de vraag wat voor stelsel we in Nederland willen: een systeem dat georiënteerd is op de professionals, of op het kind?”
De advocaat waardeert het dat er over de toekomst van de jeugdbescherming en de uithuisplaatsingen volop discussie is. „Maar”, waarschuwt ze, „de trend in medialand moet niet eenzijdig negatief zijn. Het kan mensen angstig maken als ze avond aan avond ouders zien die zeggen: „Als ik weet wat ik nu weet, had ik nooit gebeld met de jeugdbescherming.” We moeten geen maatschappij krijgen die haar problemen het liefst wil verbergen. Dan raken we van de regen in de drup.”