Het zetelverlies van het CDA maakt een eind aan het partijvoorzitterschap van Rutger Ploum. Vrijdag stapte hij op.
Ongeduld. Als Ploum bij zijn aantreden in februari 2019 binnen het CDA één ding aantrof, dan dat. Zijn voorganger Ruth Peetoom kreeg van de leden alle tijd om samen met partijleider Sybrand Buma te werken aan herstel, na de klap van 2010. Maar nadat Buma er in 2017 niet in slaagde premier Rutte uit het Torentje te verdrijven, was dat geduld er niet meer; 2021 moest het jaar worden van het CDA.
Zo discreet mogelijk afscheid zien te nemen van Buma werd Ploums eerste hoofdpijndossier. Die zou de partij te veel naar rechts hebben getrokken. Voor Buma lonkte echter het burgemeesterschap van Leeuwarden. Daarmee was het probleem meteen opgelost en leek niets een vlotte leiderschapswissel nog in de weg te staan.
Met zijn „nee” bezorgde Wopke Hoekstra Ploum in juni vorig jaar echter een fors probleem. De leiderschapsstrijd die hij daarop organiseerde, legde de verdeeldheid in de partij pijnlijk bloot. In reactie op de kandidatuur van zorgminister De Jonge wierpen ook Kamerlid Pieter Omtzigt en staatssecretaris Mona Keijzer –ieder met een eigen agenda– zich in de strijd. De Jonge won, maar trok zich in december noodgedwongen terug. Hoekstra had toen maar even om de campagne naar zijn hand te zetten. Een onmogelijke klus: in een deel van de partij viel zijn accent op economie en veiligheid totaal verkeerd.
Het CDA-bestuur moet nu gaan rondbellen, in de hoop dat een gezaghebbende oud-minister (Klink?, De Jager?) opneemt. En ja zegt op het verzoek puin te komen ruimen en te bemiddelen.