Gijs van den Brink: vader van interculturele goegemeente in Elim
Voor de buitenwacht is nieuwtestamenticus Gijs van den Brink de leider van Elim, een leefgemeenschap annex huisgemeente die mede door hem werd gesticht. Zelf heeft hij een afkeer van dat woord. „Ik wil graag een vader zijn voor de goegemeente hier.”
Het hoofdgebouw van Elim, gelegen aan een bospad aan de rand van Doorn, gaat schuil achter geboomte. Alleen het dak steekt erbovenuit. De twee Iraanse vrouwen in de keuken van de leefgemeenschap staken hun gesprek als een vreemde bezoeker binnenkomt. Een Nederlandse bewoner gaat meteen koffiezetten. Met fairtradebonen van een plantage in Thailand, die wordt geleid door een echtpaar waarmee Elim contacten onderhoudt.
De werkkamer van Gijs van den Brink, grondlegger van de leefgemeenschap, ligt op de eerste verdieping. Hier kan hij in alle rust arbeiden aan zijn levenswerk: de nieuwtestamentische delen van de Studiebijbel, waarvan hij redacteur is.
Hoe bent u deze dag begonnen?
„Mijn vrouw en ik staan altijd om kwart voor zeven op. Ik maak dan een beetje havermoutpap, waarna we allebei een stoel in een hoek van de kamer pakken. Daar lezen we voor onszelf een gedeelte uit de Bijbel en bidden we. Om acht uur gaan we naar het grote huis, waar we samen met de aanwezige bewoners bidden, een aantal liederen zingen en een gedeelte uit de Bijbel lezen. Vervolgens delen we met elkaar wat ons daarin aansprak. Nu zit jij hier.”
’s Morgens vroeg beginnen jullie bewust separaat?
„Ja, op allerlei andere momenten bidden en lezen we samen, maar aan het begin van de dag doen we het graag apart. Ik lees in mijn stille tijd altijd uit het Nieuwe Testament.”
Zoals u het hier zit te bestuderen?
„Nee, in mijn gebedstijd lees ik mediterend. Er is altijd wel een woord dat me raakt. Vanmorgen was dat ”Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus”. Terwijl ik daarover mediteerde, moest ik denken aan mensen die van het pad af zijn geraakt. Ik heb gebeden voor iemand voor wie dat geldt. Lezen en bidden gaan bij mij vaak in elkaar over.”
Wat betekent dit begin van de dag voor u?
„Het kan hier behoorlijk hectisch zijn. Er gebeuren altijd wel dingen waarmee je iets moet of waarover je iets moet zeggen. Elke morgen leg ik de nieuwe dag in Gods hand, in het vertrouwen dat Hij ons die dag zal leiden en het pad zal banen.”
De Studiebijbel is voltooid, wat doet u er nu nog aan?
„Hij staat ook op internet. Dat geeft de mogelijkheid om delen aan te vullen of te actualiseren. Intussen is er ook een Nederlandstalige en een Spaanstalige app. De Spaanse versie is gratis, dankzij sponsors. Elke maand komen er zo’n duizend gebruikers bij. Ook die apps vragen aandacht.”
Hoe raakte u betrokken bij dit megaproject?
„Tegen het einde van mijn theologiestudie wist ik niet wat de toekomst zou brengen. Vanwege de volwassendoop die ik had ondergaan, was er voor mij geen mogelijkheid om in de Nederlandse Hervormde Kerk te dienen. Na ons trouwen hebben we drie maanden door India gereisd, om te zien of er mogelijkheden voor zendingswerk waren. Ik had al snel in de gaten dat de zendingsorganisaties daar helemaal niet zaten te wachten op evangelisten uit het Westen. Het pionierswerk deden ze zelf, op een wijze zoals wij het nooit zouden kunnen. Na terugkeer kreeg ik het verzoek om mee te gaan werken aan het Studiebijbelproject van Herman ter Welle, directeur van Evangelisch Centrum In de Ruimte. Ik combineerde dat werk met onderwijs, onder meer aan twee Bijbelscholen in India.”
Wat leverde veertig jaar Bijbelstudie op?
„Relativeren. Op één tekst kun je dagen studeren; je vindt altijd weer nieuwe dingen. Ik zal niet snel meer zeggen: Dit is de enige uitleg. Neem de wederkomst. In de kringen waarin ik verkeer, was precies duidelijk hoe alles zou verlopen. Dat stellige is er bij mij wel wat af, al denk ik in essentie nog net als vroeger. Aanvankelijk was ik vooral bezig met de historiciteit van de Bijbel, vanuit een apologetische drive. De laatste twintig jaar richt ik me meer op de boodschap van de Schrift. Wel staat voor mij vast dat de Bijbel geen literair boek is, maar het boek van Gods geschiedenis. Wie dat loslaat, verliest de basis van het geloof. Vroeg of laat wordt dan ook de opstanding van Christus literaire taal in plaats van heilshistorie.”
Hoe beleefde u de studie in Utrecht?
„Na enkele maanden wilde ik stoppen. Ik had tijdens de colleges nog geen Bijbel op tafel gezien, terwijl het mijn verlangen was om die te bestuderen. Ik heb mijn nood voorgelegd aan de evangelische voorman Otto de Bruijne. Die adviseerde me om vol te houden en heeft met me gebeden.
Toen ik de volgende dag in de kantine van de universiteit koffie zat te drinken, zag ik ineens iemand met een grote Bijbel in de hand. Het kippenvel kwam op mijn armen. Ik ben achter die man aan gelopen en had buiten de moed om hem aan te spreken. Het was iemand uit Kootwijkerbroek, een jaar of tien ouder dan ik. De maanden erna gingen we elke dag in de middagpauze wandelen. Ik was door pinksterbroeders tot bekering gekomen, bewoog me ook in die kringen. Nu zat ik met een reformatorische broeder in het gras uit de Bijbel te lezen, in een enorme verbondenheid. Hij is nog op onze verloving geweest, in een zwart pak. Daarna verloor ik hem uit het oog, maar ik denk met dankbaarheid aan hem terug.”
Bleef u in Utrecht een buitenbeentje?
„Toch wel, ja. De meeste studenten behoorden tot de Hervormde Kerk. De studenten uit de kring van de Gereformeerde Bond zaten op Voetius. Gelukkig was ik niet de enige evangelische student. Mensen uit de sfeer van Youth for Christ zaten op het dispuut Koinonia. Daar heb ik veel aan gehad. En dankzij professor Reiling, die Van Unnik opvolgde als hoogleraar Nieuwe Testament, leerde ik Herman Ridderbos kennen. Wat ik in zijn werk las, heeft mij theologisch gevormd.”
Waardoor kwam u tot geloof?
„Als tiener haakte ik innerlijk af. Op zaterdagavond zat ik in een discotheek in Barneveld. Door al het gefeest moest ik de vijfde klas van het gymnasium overdoen. In de nieuwe klas kwam ik naast een jongen te zitten die me uitnodigde voor een evangelisatiecampagne van Youth for Christ in een kerk in Barneveld. Op de desbetreffende avond ging ik met een vriend naar de discotheek, maar die bleek gesloten. Toen herinnerde ik me de uitnodiging van mijn klasgenoot.
Aan het eind van die avond heb ik thuis een Bijbel opgezocht en ben ik op een willekeurige plek gaan lezen. In het boek Handelingen. Dat raakte me vanaf het eerste moment. Ik heb gebeden of God me dezelfde blijheid wilde geven die ik bij de mensen in die kerk had gezien. De zomer erna ging ik niet op vakantie, om de hele Bijbel te kunnen lezen. Met een aantal geestverwanten van het christelijk streeklyceum in Ede vormde ik een gebedskring. In de pauze zochten we elkaar op, om te bidden en over de Bijbel te praten. Al snel besloten we in Ede een koffiebar te beginnen, in een klaslokaal van een leegstaand schooltje. Elk weekend kwamen daar meer dan honderd jongeren naartoe. We lazen samen de Bijbel en deelden alles met elkaar.”
Waarom stichtte u deze leefgemeenschap?
„Dat was een logisch vervolg op die koffiebar. Mijn hele leven wilde ik toewijden aan Jezus Christus; niet alleen in het weekend, maar elke dag. We zijn met drie echtparen begonnen, één paar haakte na verloop van tijd af. We zijn nu met z’n dertienen, onder wie een Armeense familie en een aantal Iraniërs zonder verblijfsvergunning.”
Hoe lastig is het om zo nauw samen te leven met mensen van allerlei achtergrond?
„Ik word er juist door bemoedigd. Natuurlijk zijn er weleens spanningen. De een begrijpt de ander even niet, iemand laat zijn corveetaken liggen of heeft voor de zoveelste keer de foute tandenborstel gebruikt. Je moet een beetje een type zijn voor zo’n woongemeenschap. Het meeste wordt opgelost door er niet te veel aandacht aan te besteden.”
Hoe vindt uw vrouw dit leven?
„Zij is in zo’n klimaat opgegroeid. Het liefhebben van vreemdelingen heb ik van mijn schoonouders geleerd. In Lunteren werden vreemdelingen gezien als lui waar je alleen maar last van hebt, maar mijn schoonvader leerde een beetje Turks en Arabisch om met Turken en Marokkanen het Evangelie te kunnen delen. Regelmatig bood hij onderdak aan buitenlandse studenten zonder geld. Daarvoor stond hij zijn studeerkamer af. Hij is intussen 104 jaar oud, maar komt hier nog elke week. Dan eet hij mee, dat vindt hij geweldig.”
Hij stond meteen achter deze gemeenschap?
„Nee, ook hij vroeg in het begin: „Waarom moet dat zo?” Dat hoorden we vaak. Dan zeiden we: „Het móét niet, wij hebben het op ons hart om het zo te doen.” Toen we standhielden, veranderden de meesten van gedachten.”
Kleurt het wonen in zo’n gemeenschap je relatie als man en vrouw?
„Ik neem aan van wel, maar je gaat er samen voor en je past je in sommige opzichten aan. Eerst sliepen alle baby’s op één kamer en zaten ze in één box. Van lieverlee zorgden we voor meer privacy. Anders gaat het vroeg of laat mis. Tot 2008 bivakkeerden we met z’n allen in dit grote huis. In de woningen op het terrein woonden de voormalige eigenares en een andere oude dame. Na hun overlijden zijn wij in het ene huis getrokken, een huisgenoot in de tweekamerwoning.”
Beschouwt u uzelf als leider van Elim?
„Anderen zien dat zo, maar het is niet mijn stijl om mezelf de baas te noemen. Ik wil graag een vader zijn voor de goegemeente hier. Heel belangrijk is voor ons het algemeen priesterschap van de gelovigen. Wel ben ik oudste van de huisgemeente, die ook door mensen van buitenaf wordt bezocht. Op zondag zitten we met zo’n vijftig mensen in de woonkamer. Dat past net.”
Wat betekent het preken voor u?
„We hebben hier veel jonge gelovigen uit andere culturen. Daarom kies ik meestal basale onderwerpen. Afgelopen zondag heb ik gesproken over de vraag hoe we de Bijbel moeten lezen. Het is het boek van Gods geschiedenis, maar ook het boek dat ons de wil van God openbaart. Als je dat beseft, lees je de Bijbel niet snel door, maar sta je bij elk woord stil, wachtend tot de Heilige Geest tot je hart spreekt. Omdat je ernaar verlangt Gods wil te kennen. Ik zie preken als het opvoeden van gelovigen tot volwassenheid.”
U ziet voor uzelf geen taak om ongelovigen tot geloof te bewegen?
„Dat gebeurt voornamelijk door de buitenlandse leden van de gemeente, die de taal van de nieuwelingen spreken. Ik rust hen daarvoor toe. Belangrijk uitgangspunt is dat we niet met moslims in discussie gaan. Dat leidt tot niets. We moeten Gods Woord uitdragen, de liefde van Christus delen en bidden voor de mensen. Dat wekt bij velen het verlangen om meer van het christendom te weten, want Allah is een dictator met rigide regels. Inmiddels bestaat de gemeente voor driekwart uit mensen met een islamitische achtergrond.”
Hoe beleeft u dat?
„Als een geweldige zegen. Vrienden van ons werkten in Jemen, met gevaar voor eigen leven. Als mensen met een moslimachtergrond uit eigen wil naar jou toe komen, ervaar je dat als een wonder. In alle vrijheid kunnen we hier het Evangelie met hen delen. Daar leer je ook zelf veel van. Je moet er goed over nadenken hoe je de centrale thema’s van het christendom, zoals de Drie-eenheid, op een goede manier uitlegt. Ik doe het door aan te geven dat de mens een drie-eenheid is van lichaam, ziel en geest. We zijn geschapen naar het beeld van God, Die in een veel hogere zin een drie-eenheid is. Vervolgens maak ik duidelijk hoe de Bijbel daarover spreekt.
Het is geweldig om te zien hoe orthodoxe moslims uit landen als Afghanistan tot geloof komen. Dat houdt ons ook fris. We moeten ons op de basis van het christelijk geloof richten. Wie is God, Wie is Jezus, wat is bekering, wat is wedergeboorte…? Dat voorkomt dat je druk bent met haarkloverijen en gekissebis over dingen aan de marge.”
In welke Bijbelse figuur herkent u zich?
„In Paulus vanwege zijn drang om het Evangelie te verkondigen en in Johannes door zijn grote nadruk op de liefde, maar mijn eerste affiniteit is die met Jezus Christus Zelf. Ik verlang ernaar een volgeling van Hem te zijn. Daarom lees ik het liefst in de evangeliën, om de woorden van Hem tot me te nemen.”
Hoe moet het hier straks verder zonder Gijs van den Brink?
„Ik hoop en bid dat Elim het Evangelie zal blijven doorgeven zoals we dat nu doen. Het is als met mensen die van adel zijn. Die leven voor hun landgoed. Dat moet worden doorgegeven aan de volgende generatie.
Ik zie nog niet helemaal voor me hoe dat bij ons moet, maar dat hoeft ook niet. In ieder geval is verjonging belangrijk, dat mogen ook allochtone bewoners zijn. Ik denk niet zo in etnische lijnen. Christenen zijn één in Christus. Daarom zingen we hier geen volksliederen. Je mag best een zekere voorkeur voor je land van herkomst hebben, maar graag niet te veel. Het gaat om dat andere koninkrijk waarvan we een burger zijn geworden.”
Drs. Gijs van den Brink
Gijs van den Brink (1953) groeide op in een hervormd-gereformeerd gezin in Lunteren. Door zijn bekering kwam hij in de evangelische wereld terecht. Hij studeerde theologie in Utrecht, en specialiseerde zich in het Nieuwe Testament. Sinds 1981 werkt hij aan de commentaarserie Studiebijbel, die intussen ook in het Spaans is vertaald. Daarnaast doceerde hij onder meer aan Bijbelschool De Wittenberg in Zeist en de Evangelische Theologische Hogeschool. Hij was in 1981 een van de grondleggers van leefgemeenschap Elim in Doorn en is oudste van de gelijknamige huisgemeente. Van den Brink is gehuwd met Dieneke van de Giessen. Het echtpaar heeft drie dochters en twee kleinkinderen.