Geweld in de jeugdzorg is veelkoppig monster
Veel kinderen in jeugdinstellingen zijn onvoldoende beschermd tegen geweld, concludeerde een onderzoekscommissie onlangs. Bestuurders uit de christelijke jeugdzorg reageren. „Er is veel verbeterd, maar geweld is er nog steeds.”
„Als je zo veel reacties leest van jongeren die gekwetst zijn, breekt dat je hart.” Dat zegt bestuurder Hannie Olij van de christelijke jeugdzorginstelling Timon in reactie op de conclusies van de commissie onder leiding van hoogleraar Micha de Winter. In een rapportage van duizenden pagina’s deed De Winter uit de doeken hoe kinderen in de jeugdzorg na 1945 leden onder fysiek en psychisch geweld. Olij: „De verhalen druisen in tegen onze motivatie. De samenleving is niet maakbaar, maar er valt ook nog veel te veranderen.”
Cornel Vader, directeur van Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, is ook geraakt door de conclusies. „Ik werk al veertig jaar in deze sector’, vertelt hij, „en kan niet anders dan me scharen achter de excuses die vanuit onze branche zijn gemaakt. Het is heel verdrietig dat zo veel mensen getroffen zijn onder verantwoordelijkheid van medewerkers uit onze sector.”
In 2012 publiceerde een commissie onder leiding van voormalig procureur-generaal Rieke Samson al schokkende conclusies over seksueel misbruik in de jeugdzorg. De commissie-De Winter deed in vervolg hierop onderzoek naar geweld. Uit de reactie van jeugdzorgbestuurders op dit onderzoek kunnen drie conclusies worden getrokken.
1. Jeugdzorg is de afgelopen decennia professioneler geworden, maar geweld is van alle tijden.
Tot 1970 hadden slachtoffers te maken met fysiek én psychisch geweld in de jeugdzorg. Na 1970 verschuift dat naar voornamelijk psychisch geweld, constateert de commissie-De Winter. Er komt dan wel een categorie bij: geweld tussen jongeren onderling.
Jeugdzorgbestuurders herkennen dat beeld. „Psychisch geweld is er nog steeds”, zegt Olij. En het is een veelkoppig monster. „Een meisje vertelde me dat ze het als geweld ervoer dat Timon al de dertiende voorziening was waar ze werd geplaatst. Omdat wij veel oudere tieners opvangen, horen we dat soort verhalen geregeld.” Een ander voorbeeld dat ze noemt, is een kind dat de hulpverlener in zijn dossier ziet schrijven, maar eigenlijk wil dat die naast hem op de bank komt zitten om het uit te leggen. „Dat zit in onze systeemwereld en kinderen ervaren dat als geweld.”
Geweld in de jeugdzorg is van alle tijden, denkt Bart Nitrauw. Hij was van 1999 tot 2015 bestuurder van de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (SGJ), die opgegaan is in Timon en het Leger des Heils. „Als kinderen in een afhankelijkheidssituatie terechtkomen, en zeker als ze ergens uit huis geplaatst worden, heb je in potentie de ingrediënten voor geweld: de inzet van macht of zelfs brute macht.” Tegelijk wijst hij erop dat er veel veranderd is. „Voordat ik naar de SGJ kwam, werkte ik met licht verstandelijk gehandicapten. Ik had daar nog collega’s die vooral waren geselecteerd op spiermassa en met duidelijke opvattingen over opvoeden en discipline. Dat is voorbij. Alle medewerkers hebben nu een sociale opleiding achter de rug.”
De situatie is totaal onvergelijkbaar met die in jaren vijftig en zestig, zegt ook Cornel Vader. „De kennis van ontwikkeling van jeugdigen is in de loop der jaren enorm versterkt. En sinds een jaar of vijf à zes is er een nieuwe professionaliseringsslag gaande, waardoor medewerkers beter in beeld hebben wat er gaande is tussen jongeren onderling.”
Maar ondanks alle verbeteringen, is niet alle geweld te voorkomen. „Het meest schrijnend vond ik dat in pleeggezinnen”, zegt Nitrauw. „Je zocht dan een veilige basis voor een bedreigd kind, maar ook daar bleek het dan niet veilig.” Het waren weliswaar incidenten in zijn periode bij de SGJ, maar toch dienden die zich „herhaaldelijk” aan.
Ook Vader en Olij zijn zich bewust van die risico’s in de pleegzorg. Er is nooit helemaal zicht op wat er zich achter de voordeur precies afspeelt. „Pleegouders krijgen een opleiding, we vragen allerlei informatie vooraf, maar dan nog kan het fout gaan. Soms voelen pleegouders zich machteloos in een situatie en dan is het risico op geweld groter. Gelukkig gaat het in de meeste gezinnen goed en vinden kinderen er een warm en veilig thuis.”
2. De conclusies van de commissie-De Winter zijn een nieuw leermoment.
Na het rapport over seksueel misbruik is in de jeugdzorg een leertraject ingezet, zegt Vader. „Daardoor zijn medewerkers veel alerter op signalen van seksueel misbruik, ook tussen jongeren onderling.” Hij hoopt dat er op grond van de conclusies van commissie-De Winter opnieuw zo’n slag gemaakt wordt. „Dat hoeft niet een heel nieuw kwaliteitskader te zijn, maar ik hoop dat we kunnen werken aan instrumenten die medewerkers helpen om fysiek of psychisch geweld nog sneller te ontdekken.”
Ook Olij stelt dat het onderzoek van Samson al veel in beweging heeft gezet. „Naarmate een gezin of instelling meer geïsoleerd is, zijn de risico’s op geweld of misbruik groter. Timon kiest daarom niet meer voor afgelegen plekken, maar voor huizen midden in woonwijken. Hoe meer mensen er binnen lopen en hoe meer sociale contacten, hoe minder kans op geweld. Dat geldt ook voor pleeggezinnen. In toenemende mate schakelen we de kring rondom het kind of de pleegouders in, zodat het gezin niet geïsoleerd hoeft te worstelen met problemen.”
Om de situatie veiliger te maken, is ook de samenleving nodig, vindt de Timon-bestuurder. „Laten we niet meteen met nieuwe protocollen komen. Als je echt iets wilt doen, moeten er kleine voorzieningen komen in de wijken. Daarvoor hebben we geld nodig en beschikbare woningen. Maar het is ook een oproep aan vrijwilligers, zoals buren en mensen uit de kerk. Zij kunnen door hun betrokkenheid en steun helpen de jeugdzorg, maar ook gewone gezinnen veiliger te maken.”
3. Geweld komt in christelijke en niet-christelijke instellingen even vaak voor.
Tot in de jaren zestig domineerden protestantse en rooms-katholieke initiatieven de jeugdzorg, stelt de commissie-De Winter vast. In hoeverre de levensbeschouwelijke identiteit van invloed is geweest op de mate van geweld, wordt in het rapport niet duidelijk. „Ik heb geen reden om aan te nemen dat er op dit punt verschil is tussen christelijke en niet-christelijke organisaties”, zegt Nitrauw. Als het gaat om fysiek en verbaal geweld is het ook moeilijk om met de normen van nu te kijken naar de jaren vijftig en zestig. „Een kind kleineren was toen geen halsmisdaad. Als je zo’n onderzoek zou doen naar scholen, kom je hetzelfde tegen”, denkt hij.
Vader deelt de conclusie dat de identiteit niet van beslissende invloed is geweest. Hij ziet twee belangrijke factoren voor het fysieke en psychische geweld in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog. „De professionaliteit was veel minder ontwikkeld dan nu. En het opvoedingsklimaat, met name in tehuizen, was streng en gedisciplineerd. Die twee zorgden voor geweld in de volle breedte van de jeugdzorg”
Als je gezag laat verworden tot macht, gaat het fout, zegt Olij. „Het is mijn overtuiging dat het veiliger wordt als je de leefregels van Jezus volgt. Wij zien iedere jongere als uniek mens, met wie we ons verbinden en die we, los van zijn of haar problemen, willen leren kennen. Maar je kunt niet zeggen dat geweld bij christelijke organisaties meer of minder voorkomt. Dat heeft ook te maken met persoonlijkheden en met hoe je de Bijbel interpreteert. Er zullen christenen zijn geweest die het gebruik van macht hebben gelegitimeerd op grond van hun geloof. Wij proberen er juist de beschermende factoren uit te halen. Uit de Bijbel weten we ook dat je er als hulpverlener niet alleen voor staat. We weten uit onderzoek dat mensen de hulp langer volhouden, als ze zo’n perspectief hebben.”