Verdwenen monsterdieren
Ooit bevolkten reusachtige varianten van hedendaagse diersoorten de aarde. Dat vertellen hun botten; de dieren zelf zijn allang verdwenen. Hoe konden ze toen zo groot worden? En waarom gebeurt dat nu nauwelijks meer?
Hyena’s zo groot als een flinke herdershond zijn tegenwoordig heel normaal; ooit maakten hyena’s met de afmeting van grizzlyberen China en Afrika onveilig. De Dinocrocuta gigantea moet 2,1 meter lang zijn geweest van neus tot achterlijf.
De reuzenhyena was zeker niet de enige gigant die ooit de aarde bevolkte. Wat te denken van Gigantopithecus blacki, een reuzenaap van ruim 3 meter hoog? Of een rat zo groot als een teckel?
Het kan nog extremer: bij de reuzenluiaard Megatherium americanum van 6,1 meter hoog valt de huidige luiaard compleet in het niet. En niemand wil de monsterlijke Titanoboa cerrejonensis in het donker tegenkomen. In het licht trouwens ook niet: deze reuzenwurgslang was 15 meter lang en had een doorsnede van minstens een meter.
Roofdieren
Het ontstaan van reuzengroei heeft verschillende oorzaken. Als een dier niet wordt bejaagd, ontwikkelen er zich gemakkelijk reuzenvarianten. Zo leeft nu nog in Nieuw-Zeeland de kakapo, een reuzenpapegaai.
Maar ook een warm klimaat, een overvloed aan voedsel en de afwezigheid van roofdieren maken reuzengroei mogelijk, schrijft zelfstandig onderzoeker Vance Nelson in zijn boek ”Monumental Monsters”. Dat reuzenvarianten van de huidige diersoorten zijn verdwenen, is volgens hem een aanwijzing dat het leefklimaat op aarde flink achteruit is gegaan.
„Het is eenvoudig: de reuzendieren waren ontworpen voor de wereld van voor de zondvloed. Toen in de jaren na de zondvloed het klimaat en de ecologie dramatisch veranderden, stierven de reuzen langzaam uit. Kleinere varianten werden bevoordeeld omdat de aarde niet langer de grote hoeveelheden voedsel opleverde die de reuzen nodig hadden.”
Mastodont
In het verleden waren de dieren niet alleen groter, er bestonden ook veel meer variaties op bekende thema’s. Neem de olifanten. Tegenwoordig struinen er nog maar twee soorten rond over de aardbol: de Afrikaanse en de Indische. In het grijze verleden kwamen daar onder meer de moeritheriums, mastodonten en verschillende mammoetsoorten nog bij. Die zijn inmiddels uitgestorven.
Al dergelijke variaties binnen een dierenfamilie deelden één type genoom binnen de geschapen ”aard”, legt Nelson uit. „Het stelde diersoorten in staat alle ecologische niches over de hele wereld te vullen.”
Aan het ontstaan van de variaties liggen complexe genetische systemen ten grondslag. Door omgevingsfactoren hebben epigenetische veranderingen in het DNA plaats: sommige genen worden aan of uit, andere op een lager pitje gezet of juist actiever gemaakt. Dat uit zich vervolgens in fenotypische veranderingen, zoals een veranderd uiterlijk of andere eigenschappen.
Ook mutaties in het DNA zorgen voor veranderingen van de soort. Door natuurlijke selectie zullen exemplaren met een bepaald evolutionair voordeel zich in een bepaalde omgeving beter vermenigvuldigen dan andere. Zo hebben witte ijsberen meer overlevingskansen in het Noordpoolgebied en bruine grizzlyberen in de Noord-Amerikaanse bossen.
Typefouten
Mutaties staan volgens Nelson ook aan de wieg van het uitsterven van soorten. Ze veroorzaken fouten in bestaand DNA, als typefouten in een tekst – nieuwe stukken DNA ontstaan daarbij niet. Mutaties staan aan de wieg van onder andere genetische defecten en ernstige aandoeningen zoals kanker. Elke generatie ontwikkelt nieuwe mutaties, die vervolgens van geslacht op geslacht worden doorgegeven. Elke nieuwe generatie is daardoor zwakker en kwetsbaarder dan de voorgaande.
Het verdwijnen van reuzenvarianten heeft ook te maken met een achteruitgang van de genetische variatie binnen de soort. „De geschiedenis van de dierenwereld is er één van decimering, degradatie door mutaties en teloorgang door de jaren heen; niet één van evolutie”, constateert Nelson.
„Uitsterven, niet evolutie is het gevolg van de opeenhoping van mutaties. Het is als een schip dat de ene lekkage na de andere krijgt. Elk nieuw lek laat de boot sneller zinken. Zo brengt elke nieuwe mutatie een diersoort dichter bij het moment van uitsterven.”