Mohammad Abazid: Tijdens de vlucht verlies je iets van je menselijkheid
Als vooruitgeschoven posten zijn het vaak (jonge) mannen die naar Europa vertrekken. Vaak via de Balkanroute, soms via de veel gevaarlijker Italiëroute. Op deze pagina twee verhalen die passen in het algemene beeld, maar tegelijk heel verschillend zijn. De overeenkomst: de hoofdrolspelers laten alles achter, zonder garanties voor de toekomst.
Naam: Mohammad Abazid
Uit: Daraa, Syrië
Geboortedatum: 14 mei 1985
In Nederland sinds: september 2014
Religie: moslim
Burgerlijke staat: alleenstaand
„Ik kom uit de Syrische stad Daraa, helemaal in het zuiden van het land (1 op de kaart). Die stad is de geboorteplaats van de opstand in Syrië. In 2011 werd er voor het eerst gedemonstreerd tegen het regime van Bashar al-Assad. Ik was erbij. Sowieso was ik voor de oppositie. Mijn grootvader en vader waren socialisten, maar niet van de Ba’athpartij, zoals Assad.
Ik heb mediastudies aan de universiteit van Damascus gevolgd. Die studie heb ik zo lang mogelijk gerekt, zodat ik niet in het leger van Assad hoefde. Maar 1 november 2011 was de uiterste datum dat ik me bij het leger moest melden – precies in de tijd dat de opstand uitbrak. Ik heb die opstanden gefotografeerd en gefilmd, samen met een vriend. Maar die vriend werd gearresteerd.”
Het Syrië van morgen
„In die tijd overleed mijn vader, die in Koeweit werkte. Ik herinner me goed hoe mijn moeder me toen vastpakte. Je moet weggaan, nu, zei ze. Dat heb ik gedaan. Kort voor ik het leger in moest, op 22 oktober 2011, ben ik naar de Jordaanse stad Irbid (2) vertrokken, en van daaruit naar de Egyptische hoofdstad Caïro (3). Ook daar waren opstanden uitgebroken. Als presentator heb ik daar in Egypte verslag van gedaan voor een Syrische oppositiezender die vanuit Egypte uitzond. Het Syrië van morgen, heet die zender.
Maar door de snelle ontwikkelingen in Egypte was ik daar op een gegeven moment ook niet langer veilig. Syriërs werden ervan verdacht dat ze aan de kant van de moslimbroeders staan. Ik moest weg, maar terug naar Syrië kon ik niet omdat ik bekendstond als iemand van de oppositie.
Uiteindelijk ben ik weer naar Jordanië gegaan. Daar was trouwens het grootste deel van de bevolking van mijn stad Daraa heen gevlucht. Ook mijn moeder en andere familieleden waren daarheen gegaan.
Maar ook in Jordanië kon ik niet blijven. Ik ben het land dankbaar dat het ons heeft ontvangen, maar je mag er niet werken zonder werkvergunning. Alleen sommige beroepen, zoals schoonmaker, komen voor een vergunning in aanmerking. Voor mij als journalist gold dat niet. Ik deed wel af en toe freelanceklussen, maar ik was bang dat de Jordaanse autoriteiten daarachter zouden komen. Dan zouden ze me zonder pardon uitzetten naar Syrië. Ik twijfel er niet aan of mijn leven zou dan afgelopen zijn.”
Tubes tandpasta
„Samen met een vriend besloot ik toen, in augustus 2014, vanuit Amman (4) opnieuw te vertrekken. We hadden wat geld, omdat we hoorden bij de Syrische middenklasse. Ik had bijna 6000 dollar op zak toen we vertrokken: 5000 dollar en twee briefjes van 500 euro. Sommigen stoppen dat in hun schoenen, of in tubes tandpasta. Ik droeg het in mijn onderbroek, maar niet alles op dezelfde plaats. Dan kun je alles in één keer kwijt zijn. Het is in feite een vorm van gokken. Gokken met je leven.
Met dat geld konden we een vlucht nemen naar de Algerijnse hoofdstad Algiers (5). Dat was zo ongeveer het enige land waar je als Syriër geen visum voor nodig had.
We zijn maar twee dagen in Algerije geweest. Met een bus die vol Syriërs zat, ongeveer vijftig mensen in totaal, hebben we 2000 kilometer afgelegd van de hoofdstad Algiers naar de Libische grens. Anderhalve dag reden we door de Algerijnse woestijn. Toen we bij de Libische grens aankwamen, op een avond rond 22.00 uur, waarschuwde een Algerijnse grenswacht ons. Daar zul je als een hond behandeld worden, zei hij. Dat veroorzaakte onrust en angst in onze groep, maar terug wilde niemand.”
Mensensmokkelaar
„Te voet staken we de grens over. Een uur lang liepen we door niemandsland, totdat we in Libië aankwamen. Daar stonden drie pick-ups voor ons klaar. We reden ongeveer een kwartier, totdat we aankwamen bij een mensensmokkelaar in de Libische stad Ghadames (6). Die man was aan de coke, maar we hadden geluk dat hij in een goede bui was. We werden geregistreerd. Iedereen betaalde 400 dollar. Daarna werden we overgeladen in een grotere vrachtwagen. We vertrokken midden in de nacht, rond 1.00 uur. We zaten allemaal in de laadbak. Niemand mocht staan, want dan zouden mensen ons kunnen zien. De smokkelaars werden zelf ook bedreigd door rebellengroepen in Libië, vertelden ze ons.
De vrachtwagen reed niet over de hoofdweg, maar via kleine weggetjes door de woestijn. Dat hobbelde enorm. Bovendien werd het steeds heter naarmate we verder reden. Pas rond 15.00 uur, twaalf uur na ons vertrek, stopten we. We zaten midden in de woestijn. Een andere vrachtwagen pikte ons op en reed de rest van de dag met ons verder naar het noorden. Die avond kwamen we na een moeilijke reis aan in Zuara (7), een stad aan de Libische kust.
Het écht moeilijke deel begon toen pas. De smokkelaar die ons zou helpen, was niet aanwezig. Andere smokkelaars kregen onderling ruzie. We werden onder druk gezet om met anderen mee te gaan. Een man beval ons hem te volgen, en hij haalde een granaat tevoorschijn. „Weet je wat dit is?” riep hij. „Als je niet meekomt, gooi ik deze granaat in jullie groep en gaan jullie allemaal dood.”
Het grootste deel van onze groep ging met hem mee. Mijn vriend en ik niet. Anderen hadden al tegen ons gezegd dat deze man waarschijnlijk zou gaan dreigen, maar niets zou doen.
Uiteindelijk kwam de smokkelaar op wie we moesten wachten, toch opdagen. Hij deed alsof er niets was gebeurd. We werden naar een groot huis gebracht met een muur eromheen. Daar bleven we drie weken, tot eind augustus 2014.”
Kletsnat
„Toen kwam de grote dag dat we de zee op gingen, richting Italië. Dat liep helemaal mis. De boot waar we heen werden gebracht, was oud en lek. We waren nog niet eens weg van de kust of de boot zonk al. Iedereen was kletsnat. Bovendien verscheen de politie. Ontsnappen kon niet meer. We werden opgepakt en niet veel later gelukkig weer vrijgelaten.
De smokkelaar die ons naar Italië zou brengen, waren we kwijt. Hij nam zijn telefoon niet meer op. Met hulp van andere Syriërs hebben we toen een nieuwe smokkelaar gevonden. Op 29 augustus hebben we opnieuw een poging gewaagd, om 1.00 uur ’s nachts. Weer gingen we de zee op, in een kleine houten boot. Ongeveer een kilometer uit de kust lag een iets grotere boot te wachten, waar we aan boord moesten. Dat was ontzettend spannend. We hadden allemaal de herinnering aan de eerste keer. Een stemmetje in mijn hoofd zei: Doe het niet! Maar een andere stem zei: Er ís geen andere manier om hier weg te komen. Toen ben ik op de tweede boot gestapt. Die was zo’n 16 meter lang. Ik heb andere mensen geholpen om erop te klimmen.
Dat moment heb ik heel intensief meegemaakt, ik herinner me dat nog seconde voor seconde. Alsof je een explosie meemaakt. De stemmen leken wel van verder weg te komen. Kinderen huilden, vrouwen riepen. Ik pakte kinderen aan, gaf hen door aan hun moeder. Iedereen moest dicht op elkaar zitten.
Mijn vriend en ik gingen zelf als laatsten zitten. Direct zijn we vertrokken. Weg van die smokkelaars. Met hen wilden we niets meer te maken hebben. We hadden hen nodig, maar het zijn handelaren in mensen. Ze brengen het slechtste in een mens naar boven. Alleen de kapitein, uit Tunesië, hadden we nog nodig.”
Inhumaan
„De hele nacht en de daaropvolgende dag hebben we gevaren. Het schip ging langzaam, ook omdat het ruim vol zat met vluchtelingen uit Afrika. Dat was echt inhumaan. Tegen hen was gezegd: Als je eruit komt, raakt de boot uit balans. Maar in dat ruim was het echt heet. Om de beurt mochten ze hun hoofd uit het ruim steken, zodat ze een beetje frisse lucht konden krijgen. Ik denk dat er in totaal meer dan 300 mensen op het schip waren.
Ik zat aan boord met mijn hoofd tussen mijn knieën, mijn handen op mijn hoofd. De meest angstige momenten heb ik toen meegemaakt. Je hebt geen keuzes meer, je bent overgeleverd aan wat er gaat gebeuren.
Op een gegeven moment zagen we een Italiaans oorlogsschip in de verte (8). Het nummer van dat schip was B402. Ik zal dat mijn leven lang niet meer vergeten, want dat was voor mij het moment dat ik weer een toekomst kreeg; dat ik misschien toch niet zou verdrinken in de Middellandse Zee. Ik heb het gevoel dat ik vanaf dat moment weer begon te leven.
Het oorlogsschip liet een reddingsboot zakken. Wij hadden aan boord geen echte leider, dus iedereen ging tegelijk naar de kant waar die boot zou komen. Dat was angstaanjagend. Het schip raakte uit balans en ook de Afrikanen in het ruim wilden eruit. Iedereen schreeuwde door elkaar.”
Colbertjes
„Gelukkig is iedereen aan boord gekomen van het Italiaanse schip. Mijn vriend en ik waren de laatsten. De militairen keken naar ons, hoe we daar aan boord klommen met onze colbertjes aan. „Jullie zien er goed opgeleid uit”, zeiden ze. Dat was ook zo. Ik ben journalist en mijn vriend zit in de marketing. We kregen een sigaret van de Italianen, ook al mocht dat eigenlijk niet.
Met de B402 werden we later naar een groter schip gebracht. Ook andere opgepikte vluchtelingen kwamen daar aan boord; ik schat in totaal wel zo’n 1500 man. Vanaf daar gingen we naar Reggio Calabria, aan de Italiaanse kust (9), waar onze namen werden geregistreerd en vingerafdrukken werden afgenomen.
Mijn belangrijkste zorg was toen mijn moeder bellen, om te laten weten dat ik nog leefde. Ik had er speciaal geld voor meegenomen. Mijn moeder had gehoord dat er een boot was gezonken, dus ze was ontzettend blij om me te horen. Toen ze hoorde dat ik oké was, begon ze direct echte moedervragen te stellen. Heb je je tandenborstel wel bij je? Dat soort vragen. Die tandenborstel had ik trouwens niet bij me, de meeste spullen waren achtergebleven aan de Libische kust.
Eenmaal in Italië wilde ik proberen naar Nederland te komen. Dat land was al in Amman mijn doel. Als journalist wilde ik naar een land waar ik mijn vak kon uitoefenen. Ik dacht dat daar in Nederland veel kansen voor zouden zijn, ook omdat ik vroeger vaak luisterde naar een Arabisch radiostation uit Nederland: Hoenna Amsterdam, Hier Amsterdam.
Mijn vriend en ik gingen met de trein naar Milaan (10). De politie verzamelde daar alle vluchtelingen. Sommigen kregen onderdak in een kerk. Maar wij gingen verder, met de eerstvolgende trein naar Nice, in Frankrijk. En daarna door naar Parijs (11). Daar misten we de trein naar Amsterdam, dus hebben we de stad maar bekeken – we leken wel toeristen! Ook de Eiffeltoren heb ik gezien.
De volgende dag namen we alsnog de trein naar Amsterdam (12). Wat een moment toen we daar aankwamen! De grote vraag was: hoe gaat het nu verder met de procedures? Iemand zei: Ga gewoon naar de politie. Toen bleek dat we naar Ter Apel moesten. Ik was ontzettend moe toen we daar aankwamen. Drie nachten ben ik daar geweest, toen tien dagen in Veenhuizen, daarna veertig dagen in Budel, toen een maand in Doetinchem en vervolgens een jaar in Luttelgeest. Het wachten leek wel eindeloos. Ik heb me daar, in Luttelgeest, vaak down gevoeld.
In april 2015 kreeg ik te horen dat ik in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning. Op 10 december van dat jaar kreeg ik een appartement in Amsterdam toegewezen, waar ik nog steeds woon.”
Intensiteit
„Nu ben ik hier, maar ik ben anders dan toen ik vertrok. Het is raar. Er waren momenten dat ik mijn hele leven langs zag komen, zoals op zee. Je probeert je je beste momenten te herinneren, met je familie, met je vriendin. Zij vertrok niet. Nu heb ik alleen nog oppervlakkig contact met haar.
En dan gaat het onvermijdelijk steeds naar die grote vraag toe: Waarom ben ik hier? Omdat mijn land wordt verwoest? Omdat Bashar al-Assad niets om zijn mensen geeft? Een vloed aan vragen komt op, en je voelt je jezelf niet. Ik zie mijn trekken in de spiegel, maar ben ik dat? Wie ben ik eigenlijk? Zelfs mijn huid veranderde. Door de angst? Door de intensiteit van de ervaring? Je eindigt zonder antwoorden.
Maar steeds opnieuw komen al die vragen weer terug. Ook de vraag of ik de reis opnieuw zou ondernemen, als dat kon. Mijn antwoord is duidelijk. Zeker niet. Ik ben nu hier, en ik ben hier om een leven te leven in vrijheid en in een democratie, maar die dingen zijn al deze ontberingen niet waard. Misschien was het beter geweest om gewoon geduldig te zijn, totdat het op een dag in Syrië beter zal worden. Dat geduld had ik niet.
Mensen in Syrië vragen me soms: Wat adviseer je me? Ik zeg: Niet gaan. Niet omdat Nederland niet goed is, maar ik wil niet dat deze mensen hetzelfde moeten meemaken. En sommigen hebben het nog veel zwaarder dan ik. Je verliest onderweg dingen. Juwelen, eigendommen die je moet verkopen om de hoge kosten te dekken. Maar ook dingen in je persoonlijkheid, in je menselijkheid. Nee, ik zou het niet opnieuw doen.”