tekst Bert Monster beeld Sjaak Verboom
De verwoestende oorlog in Syrië dreef hen naar West-Europa en later naar Nederland. Sinds eind vorig jaar huren Fouzi Chabi (43) en Mouna Maghrbi (35) met hun drie kinderen een rijtjeswoning in het Betuwse Kesteren. „Onze kinderen kunnen hier naar school gaan zonder dat we bang hoeven te zijn dat ze niet meer terugkeren.”
Buiten klinkt het monotone gedreun van de motoren van twee reusachtige Chinookhelikopters van de luchtmacht. Mouna wijst naar haar jongste zoon Ahmad (6) die op de bank druk is met een computerspel. „Tot voor kort dook hij nog angstig weg als hij vliegtuigen hoorde. Gelukkig gaat het steeds beter met hem.”
Aan de tafel in de woonkamer serveert de Syrische versgebakken koekjes en onvervalst sterke Arabische koffie. Haar echtgenoot is even naar het ziekenhuis, maar ze kan prima zelf haar woordje doen. In het Arabisch, dát wel. De Engelse taal is ze ook niet machtig. Een tolk biedt uitkomst.
Terroristen
Het gezin Chabi kwam vorig jaar mei uit het Syrische Homs aan in Nederland. Daaraan ging een lange en barre tocht vooraf. „Mijn man had samen met zijn vader een goedlopend houtbewerkingsbedrijf in Homs. De oorlog heeft ons leven op zijn kop gezet. We hadden onderdak in een vluchtelingenkamp in Homs. Het leger van president Assad vormde steeds meer een bedreiging. Een aantal mensen in ons kamp werd zonder reden opgepakt en bestempeld als terroristen. Elektriciteit en water werden steeds schaarser. De leefomstandigheden waren bar.”
Steeds meer mensen trokken weg uit het vluchtelingenkamp, wanhopig op zoek naar veiligheid. Mouna’s man vluchtte in 2012 via Egypte naar Libië en heeft daar anderhalf jaar gewerkt. Zijn vrouw en kinderen kwamen een jaar later naar Libië.
Fouzi bleek voor zijn gezin een overtocht naar Europa te hebben geregeld. Mouna: „Het schip was niet meer dan een gammele vissersboot. Het vaartuig was afgeladen vol. Vijf dagen duurde de barre tocht. Ik heb almaar slaappillen genomen. Ik kon de situatie niet aan. Als Fouzi me wakker maakte om me te laten drinken, zag ik om me heen alleen maar de zee. Ik was ontzettend bang. Mijn man heeft alles heel bewust meegemaakt en voor ons gezin gezorgd.”
Uiteindelijk streek het Syrische gezin vorig jaar mei neer in Nederland. „We moesten ons aanmelden in de centrale ontvangstlocatie in Ter Apel. Ik was nog steeds erg zeeziek. Er volgden diverse verhoren. Ik moest vragen beantwoorden, maar had nauwelijks door wat ik allemaal zei. Daarna kregen we opvang in asielzoekerscentra van Wageningen, Arnhem en Winterswijk. Uiteindelijk hebben we gelukkig sinds november vorig jaar met onze kinderen Ghazal (13), Mohamed (11) en Ahmad (6) deze woning in Kesteren toegewezen gekregen.”
Met hulp van mensen van VluchtelingenWerk en vrijwilligers uit de plaatselijke kerken is de woning eenvoudig ingericht.
Familie
Mouna en Fouzi hebben eens in de twee weken telefonisch contact met familieleden in Syrië. „Zelf heb ik nog twee broers en een zus in een Syrisch vluchtelingenkamp in Homs”, zegt Mouna. „Mijn ouders leven niet meer. Fouzi’s ouders verblijven nog in het kamp in Syrië. Zijn broers en zussen wonen in Duitsland, Turkije en in het Nederlandse Beuningen. De omstandigheden in Homs zijn sinds ons vertrek alleen maar verslechterd. Water en elektriciteit zijn er niet, levensmiddelen zijn erg schaars en nog steeds zijn er regelmatig zware bombardementen.”
Als het woord ”bombardementen” valt, heeft Fouzi –net aangeschoven aan tafel– het zichtbaar even moeilijk. Als lid van een team dat destijds in het vluchtelingenkamp van Homs eerste hulp bood aan slachtoffers van het oorlogsgeweld, staan de beelden daarvan bij hem nog helder op het netvlies. „In een naburig kamp was een bombardement geweest. Zwaargewonde vrouwen en vooral kinderen werden naar ons kamp vervoerd voor eerste hulp. Ik heb veel kinderen behandeld, vastgehouden en gedragen, maar voor velen van hen kwam de hulp te laat.”
Mouna: „Het leger van Assad deinst er niet voor terug de scholen te bombarderen. Ik herinner me nog een aanval van Mig-gevechtsvliegtuigen op de school van onze kinderen in Homs. Ik had hen net weggebracht toen ik de zware dreunen hoorde. Direct ben ik teruggegaan. Gelukkig leefden onze kinderen nog. Niet iedereen had zo veel geluk. Van kennissen van ons werd later een kind door zijn hoofd geschoten. Onze kinderen kunnen hier naar school gaan zonder dat we bang hoeven te zijn dat ze niet meer terugkeren.”
Binnenkort beginnen Fouzi en Mouna een inburgeringscursus. Als ze de Nederlandse taal kunnen spreken verwachten ze meer contacten te krijgen met de buurt. „De taalbarrière staat kennismaking met andere mensen in de weg”, zegt Mouna. Lachend: „Voor de kinderen geldt dat niet. Door contacten met Nederlandse vriendjes op school en in de buurt spreken ze al een aardig woordje Nederlands, vaak ook als ze tegen ons beginnen te praten.”
Toekomst
Fouzi wil graag weer aan het werk in bijvoorbeeld een meubelmakerij. „Het is m’n vak. Maar ik zal daarvoor eerst Nederlands moeten leren. Dat vind ik niet erg. Mijn toekomst ligt in Nederland, omdat die van mijn kinderen hier ligt. Natuurlijk heb ik soms heimwee, maar alleen mijn ouders zijn nog in Syrië. Het liefst haalde ik hen hierheen, omdat mijn moeder zo tobt met haar gezondheid.”
Van vrede in Syrië kan Fouzi –soennitisch moslim– alleen maar dromen. „De regio is zo onrustig. Ik verlang ernaar dat christenen, sjiieten, soennieten, alevieten en andere groepen er weer als vanouds in vrede naast elkaar leven.”