Martijn van Veen was niet tevreden met zijn modelbouwboot van de Titanic. Daarom ‘verbouwde’ hij hem tot wrak. Samen met de rest van zijn verzameling over het rampschip staat deze nu op een tentoonstelling.
Martijn van Veen stond in 1999 met het bewuste bouwpakket op een foto in deze krant. Maar later begon het werkstuk hem te storen. „Niet goed geschilderd.”
Daarom zette hij de zaag erin. Hij had een goed beeld van hoe het wrak er uitzag. In zijn verzameling had hij voldoende foto’s uit de tijd na de ontdekking in 1985.
Tot 13 mei ligt dit ‘modelwrak’ tentoongesteld in het Nationaal Sleepvaart Museum in Maassluis. Keurig in twee stukken. „De stoomketel die je daar ziet, heb ik van een schoorsteen gemaakt, want er zat natuurlijk geen ketel bij het bouwpakket.”
Inmiddels ziet het wrak er trouwens weer anders uit. „In de jaren tachtig was de opbouw nog redelijk intact. Inmiddels is dat allemaal verder uit elkaar gevallen. De micro-organismen hebben behoorlijk vat op het schip gekregen.”
Daarom zou het ook dom zijn het schip te lichten, meent de 25-jarige verzamelaar. Het schip zou niet alleen uit elkaar vallen, het is ook het graf van zo’n 1500 mensen. Bovendien heeft het wrak geen enkele archeologische waarde. „We weten alles van die tijd en het is ook bekend hoe het schip eruitzag. Het is geen Toetanchamon.” Van Veen is blij dat het wrak nu onder bescherming van Unesco staat. „Lichten is geen optie meer.”
Van Veen heeft nog een andere modelboot naar de tentoonstelling meegenomen. Achter in de kleine ruimte staat een groot werkstuk in een vitrine. „Nog niet helemaal af”, zegt de verzamelaar. „Het zal „zeker nog wel een jaartje” duren voordat dit werkstuk compleet is.
Direct na de ontdekking van het wrak in 1985 was er sprake van het bergen van het schip, zo bewijst Van Veen. Hij pakt enkele mappen met krantenberichten uit die tijd, keurig op datum geordend. Toen de sensatie van de ontdekking was gaan liggen, barstte de discussie over het bergen van het schip los. In De Telegraaf legde het bedrijf Smit-Tak uit dat bergen wel mogelijk was, maar waarschijnlijk miljarden zou kosten.
Een ander bericht uit 1969 sprak al over bergen nog voordat het schip was ontdekt. Een Hongaarse groep zou gaan zoeken en had al plannen over het vervolg. Maar het zou nog jaren duren voordat het wrak werd gelokaliseerd. Van Veen: „Er zijn talloze pogingen geweest van mensen die dachten dat het heel gemakkelijk moest zijn. Maar de coördinaten die in de telegrammen uit 1912 staan, kloppen niet. Men had nog geen radar en men kon de positie nog niet zo precies bepalen als nu. Zodoende hebben veel mensen zich vergist.”
Van Veen heeft zich door de jaren heen gespecialiseerd in Nederlandse berichtgeving over de ramp. Hij beschikt over oorspronkelijke exemplaren van weekblad De Prins, het christelijk tijdschrift De Spiegel en diverse boekjes en brochures. De Prins bijvoorbeeld had al in de eerste week na de ramp tekeningen van de aanvaring, met daaronder de wens dat de „berichten dat er geen menschenlevens te betreuren zijn waarheid bevatten.”
De Spiegel besteedde op 27 april de hele voorpagina aan de ramp, onder meer met een fotocollage van de belangrijkste mensen aan boord. Onder het kopje ”Door Gods adem vernield” staat het blad stil bij het lied ”Nader, mijn God, tot U”, dat in de laatste uren zou zijn gespeeld. „Mocht dit gezegd kunnen worden, nadat de Heere op zoo ontzettende wijze blijk gaf van Zijne Souvereiniteit, over al het kunnen en vermogen der menschen!”
Uit 1987 vond Van Veen een herdruk van de nieuwspagina die het Algemeen Handelsblad op de avond van 15 april 1912 bracht. Slechts een halve dag na de ondergang berichtte deze Amsterdamse krant er al over, compleet met een doorsneetekening van het vaartuig.
De berichtgeving over de Titanic heeft sindsdien nooit stil gestaan, zegt Van Veen. „Tijdens de wereldoorlogen is het wel wat minder, maar verder is de boot volop in het nieuws gebleven.” De verzamelaar heeft daar wel een verklaring voor. „Voor Engeland was het een bijzondere tijd: de vliegtuigen kwamen en de scheepsbouw ging van hoogtepunt naar hoogtepunt. Daar zat natuurlijk veel hoogmoed bij. En dat klapte ineens in elkaar. Dat fascineert mensen. Het zal altijd in herinnering blijven.”
Spullen die aan boord van de Titanic zijn geweest, heeft Van Veen niet. „Behalve die stukjes kool daar, die met een certificaat in een lijst zitten. Dit serviesgoed en die postkaarten zijn allemaal imitatie.”
Opvallend is trouwens dat de ansichtkaarten die door de reder werden verkocht, niet de Titanic maar het zusterschip de Olympic tonen. „Er zijn veel detailverschillen. Maar de reder keek blijkbaar niet zo nauw.”
De tentoonstelling is tot 13 mei te zien in het Nationaal Sleepvaart Museum, Hoogstraat 1, 3142 EA Maassluis. Dit is de vijfde aflevering van een serie artikelen over de Titanic.
Expositie Nederlanders op de Titanic
Het Maritiem Museum in Rotterdam wijdt tot half juni een tentoonstelling aan de drie Nederlanders die aan boord van de Titanic waren. Geen van drieën hebben ze het overleefd.
Het aantal Nederlanders was veel lager dan de zeventien Vlamingen dat met de Titanic meereisde. In België werd er over dit nieuwe schip vrij breed geadverteerd, zodat emigranten en andere belangstellenden kozen voor de White Star Line. Nederlanders konden gemakkelijk de oceaan oversteken met de concurrerende Holland-Amerika Lijn (HAL).
Een directielid van deze HAL, jonkheer George Reuchlin, was meegegaan op uitnodiging. De HAL wilde zijn schepen ook bij Harland & Wolff in Belfast laten bouwen en was dus wel nieuwsgierig naar het nieuwe schip.
Vanaf de boot stuurde Reuchlin een vriendelijke brief aan zijn vrouw en een ansichtkaart aan zoon Henri. „De kamers op dit schip zijn wel driemaal zoo groot als de salon bij ons thuis”, las Henri.
Meermalen liet hij per brief of per telegram nog van zich horen. Het laatste bericht dat hij zijn vrouw stuurde, is van 18.15 uur op de avond van de aanvaring. Het lichaam van de 37-jarige manager is nooit teruggevonden. Zijn weduwe is nooit meer getrouwd en in 1960 overleden.
De twee andere Nederlanders waren geen passagiers maar stoker en kok. Stoker Wessel van der Brugge werkte doorlopend onder in de buik van het schip.
In het schip zaten 29 ketels die door 176 stokers werden gevoed. Zij werkten in ploegendiensten van vier uur bij temperaturen van tegen de 50 graden. Het was beslist geen licht werk. Toch was stoomkracht toen het betrouwbaarste dat er bestond.
Van der Brugge genoot op de grote vaart en viel van het ene baantje in het andere. Zijn familie had al sinds 1909 niets meer van hem gehoord. Eind maart 1912 kwam hij ziek terug uit Brazilië in Engeland, maar monsterde in april dus al weer aan op de Titanic. Pas in september werd de familie duidelijk dat Wessel op het rampschip was omgekomen. De schamele nalatenschap werd onder zijn broers en zussen verdeeld.
Ook Wessels lichaam is trouwens nooit meer gevonden. Het is wel bekend dat 48 stokers de ramp hebben overleefd, maar Van der Brugge was daar niet bij.
Van kok Hennie Bolhuis is zelfs een kookboek bewaard gebleven. Hij had dat ooit gekocht in Groningen en in Southampton in zijn koffer laten zitten. In november 1912 werd dit valies pas ontdekt en aan zijn familie in Nederland gestuurd. Dat boek ligt nu op de expositie in Rotterdam. Samen met een heleboel koffers uit die tijd.
De tentoonstelling ”Nederlanders op de Titanic” duurt tot 17 juni. Maritiem Museum Rotterdam, Leuvehaven 1, 3011 EA Rotterdam. www.maritiemmuseum.nl