RAHIMJAR KHAN – Door iedereen genegeerd en vergeten. Dat lijkt het lot van honderden Pakistaanse christenen die in het zuiden van de Punjab voor het water zijn gevlucht. Ze moeten zelfs toezien hoe moslimburen van voedsel worden voorzien, terwijl zij met lege handen en magen blijven zitten.
Wie denkt dat de watersnood in Pakistan op zijn einde loopt, die moet eens ter hoogte van de stad Rahimjar Khan bij de rivier de Indus gaan kijken. Qua reizen is het even afzien, want het gebied ligt zo’n 900 kilometer ten zuiden van de Pakistaanse hoofdstad Islamabad. Dat is nog in de provincie Punjab. Volgens een schatting van de lokale overheid zitten daar nog zo’n 1 miljoen mensen in de ellende.
De watersnood mag dan al enkele weken duren, hier lijkt het alsof de vloed gisteren heeft toegeslagen, zo ontredderd zijn de mensen er. De grote internationale organisaties hebben dit rampgebied kennelijk nog niet ontdekt; ze zijn in ieder geval afwezig. En daarom moddert de door het water opgejaagde bevolking zelf maar voort, daarbij mondjesmaat geholpen door plaatselijke hulporganisaties en door een overheid voor wie deze ramp duidelijk te groot is.
Behalve van onmacht is er ook nog eens sprake van onwil om te helpen. Dat ondervinden de christenen in het gebied. Ze behoren tot de allerarmsten. Loonarbeiders en keuterboertjes zijn het. Daar komt bij dat ze christenen zijn en om die reden worden veracht en net als andere minderheden, zoals hindoes, gediscrimineerd door hun islamitische volksgenoten.
Nog voordat we de stad uit zijn zien we dat met eigen ogen. Op het moment dat een Pakistaanse hindoe bij een frisdrankkraam een glaasje suikerrietsap wil nuttigen wordt hem gevraagd of hij even uit een ander glas wil drinken, zo klinkt het van achter het stalletje. Waarna een speciaal glas voor minderheden verschijnt. De hindoe wordt na gebruik van het glas verzocht het ook even zelf schoon te maken en af te drogen.
Bleef het daar maar bij. Net als andere religieuze minderheden in Pakistan, mogen ook christenen hier hun eigen boontjes doppen als het gaat om de watersnoodellende. Hulp, bijvoorbeeld in de vorm van dagelijks voedsel- en wateraanvoer, gaat aan hen voorbij omdat islamitische hulporganisaties hen links laten liggen, maar ook vanwege een nalatige overheid.
Zoals in Bhong. In dat dorp woont een deel van die andere vergeten minderheid, de hindoes. Al enkele weken wachten ze tevergeefs op hulp van wie dan ook. Buiten hun dorp wordt voedsel uitgedeeld en worden watertonnen gevuld, maar zodra hindoes daar opduiken jagen de moslims hen weg.
De regeringsdelegatie die zo-even nog uitvoerig om ons heen danste om haar „voortreffelijke werk” onder de bevolking toe te lichten, blijft in Bhong in de auto zitten. ILAP, een Pakistaanse hulporganisatie waarin ook christenen actief zijn en waaraan Nederlandse organisaties zoals ZOA, Woord en Daad en Red een Kind hun geld gaan geven, willen vooral ook deze vergeten groepen gaan helpen; in het bijzonder de christelijke minderheden.
Een tocht door woestijngebied leidt uiteindelijk naar een groep van zo’n honderd ontheemde christenfamilies, die zij aan zij met evenzoveel moslimfamilies een stuk land delen. Twee weken geleden, vertellen Gidari Johnson (45), zijn 19-jarige zoon Saleem en diens vrouw Sugra (18 of 19, dat weet ze niet precies), werden ze in hun slaap verrast door de watervloed, die hun huisjes binnenstroomde en in korte tijd alles onder water zette. Wat ze mee konden nemen namen ze mee, de kinderen en hun vee, de rest spoelde weg, de duisternis in. Ook een deel van de koeien en geiten was niet te redden.
En daar zitten ze nu, op een stuk droog land, met die vervaarlijke slokop, de Indus, als buur. Terwijl achter hen het water klotst en de resten van hun huisjes zichtbaar zijn boven de waterspiegel, proberen deze families de eindjes van hun leven weer aan elkaar te knopen. Hun nieuwe woonplek heeft iets van een camping, waar de tenten deels zijn afgebroken en alle huisraad onbeschermd buiten staat. Denk daar nog een flink aantal koeien, geiten en kippen bij inclusief heel veel schamelheid, en het beeld is compleet. Deze avond schijnt de maan, maar wat een smeerboel moet het hier zijn zodra de moessonregens zich weer aandienen. Niet even, maar al enkele weken leeft de groep op deze manier in de buitenlucht, zonder een fatsoenlijk dak boven het hoofd, zonder inkomen, en zonder hulp van wie dan ook.
Wie hen in hun traditionele outfit ziet lopen, bekruipt in eerste instantie een gevoel van bevreemding. Intussen ligt daar dan toch maar een Bijbel in een van de hutten. Vast niet in alle, want de meeste mensen zijn zeer eenvoudige en ongeschoolde boertjes en landarbeiders. Maar toch. Dat daar een Bijbel de in Pakistan vanzelfsprekende plaats van de Koran heeft opgeëist, en op deze onooglijke locatie de naam van Jezus die van Mohammed heeft verdrongen, schept een gevoel van intense verbondenheid en dwingt tegelijk diep respect af.
Temeer omdat even later de gevolgen van hun christen-zijn pijnlijk naar voren komen. Een vrachtwagen met rijstzakken komt het terrein opgereden. Het blijkt om een initiatief te gaan van de Alkhid Mat Foundation, een islamitische organisatie. Al snel komt onder de moslimburen een menigte in beweging. Even later keert een lange rij mannen en jongens terug met ieder een zak rijst in de hand. De christenen kijken niet eens meer op van deze uiterst pijnlijke vertoning, waarbij hun buren, voorzien van rijst, hun kampement passeren, terwijl zijzelf met lege handen en magen blijven zitten.