Hoe dat nou moet? Het is al sinds jaar en dag een goede gewoonte dat de minister-president van een nieuw kabinet de afgetreden ministers en staatssecretarissen in de Tweede Kamer bedankt voor de bewezen diensten aan het vaderland. Maar we hébben geen nieuw kabinet.
De grote vraag is dus wie Bos en consorten moet bedanken voor wat ze het land hebben aangedaan. Zo’n dankwoord wordt altijd uitgesproken als de nieuwe premier de regeringsverklaring van de nieuwe ploeg aflegt.
Maar we hebben geen nieuwe ploeg die zich presenteert met een nieuw programma, dus zou het goed kunnen dat Bos, Plasterk, Koenders en de rest nog wel een poosje moeten wachten op een publiek bedankje.
En als Balkenende opnieuw premier wordt, zal het wel geen warm woordje worden. Mocht Bos de kar gaan trekken, dan geldt hetzelfde. De verhoudingen zijn behoorlijk verziekt.
De traditie dat de nieuwe premier de oude uitzwaait met wat loftuitinkjes is vlak na de Tweede Wereldoorlog ingevoerd door L. J. M. Beel. Deze ‘sfinx’ was voor en achter de schermen een van de invloedrijkste figuren op het Binnenhof.
In het zonnetje
De minister-president die het meest uitvoerig in het zonnetje werd gezet was Drees, premier van 1948 tot 1958. Beel, die Drees voor korte tijd opvolgde in een interim-kabinet en zélf in veel van diens kabinetten had gefigureerd, zei het zo: „Het nieuwe kabinet wenst (…) hulde en dank te brengen aan hem die gedurende meer dan dertien jaren deel heeft uitgemaakt van alle naoorlogse kabinetten en ruim tien jaren aan vier van deze kabinetten op voortreffelijke wijze leiding heeft gegeven, oud-minister-president dr. Drees, thans Minister van Staat, aan wie Hare Majesteit de Koningin met ingang van gisteren ontslag heeft verleend uit zijn ambt, onder bijzondere dankzegging voor de uitnemende diensten, onder dikwijls zeer moeilijke omstandigheden aan Haar en het Koninkrijk bewezen.”
Heel wat benepener was de PvdA’er Den Uyl in 1973. Hij volgde Biesheuvel op, wiens kabinet hij te vuur en te zwaard had bestreden. Ergens verstopt in zijn betoog kon er nog net mee door dat „de bewindslieden van het kabinet-Biesheuvel respect verdienen door de toewijding waarmee zij onder menselijk gezien zo ondankbare omstandigheden, hun taak hebben vervuld.” Kleinzielig.
In het lastigste parket zat premier Van Agt in 1981. Dolgraag zou hij nog hebben doorgeregeerd met de VVD van Wiegel, maar de kiezers veroordeelden hem tot een coalitie met zijn grootste opponent, Den Uyl. En dus moest Van Agt laveren tussen eigen zin en Den Uyls tegenzin. Met als gevolg dat er een wel héél erg plichtmatig bedankje uit de bus rolde: „Het behoort tot de edelste gebruiken van ons staatkundig bestel dat een aantredend kabinet zijn aanvaardingsrede opent met een eerbewijs aan degenen die in de voorafgaande periode het ambt van minister of staatssecretaris hebben vervuld. Graag houden wij ook dat gebruik in ere.” En dan hoor je, bij wijze van spreken, Den Uyl knorren: „Er is, dat spreekt vanzelf, verscheidenheid van oordeel over de wijze waarop onze maatschappij moet worden ingericht en dus is er verschil in waardering voor het in de voorbije jaren gevoerde beleid.” Neutraal eindigt het: „Wij brengen onze voorgangers dank voor de toewijding waarmee zij hun taak hebben vervuld.”
Dit is het laatste deel in een serie van vier artikelen die de val van het kabinet en de nasleep daarvan in staatsrechtelijk en historisch perspectief plaatsen.