Wat betekent het in de praktijk dat Balkenende IV een demissionair rompkabinet is? En hoe ging het in het verleden toe bij vergelijkbare ministersploegen? Demissionair minister Hofstra (PvdA) verliet ooit demonstratief de vergaderzaal van de Kamer.
Apart, zo kun je de ‘move’ van koningin Beatrix wel noemen. Dinsdag maakte zij bekend dat het rompkabinet van CDA en ChristenUnie niet een volwaardig tussenkabinet mag zijn, maar slechts mag doorregeren met een demissionaire status.
Dat is in de naoorlogse geschiedenis nooit eerder voorgekomen. Alle romp- of interim-kabinetten waren ‘gewoon’ missionair. Dat wil zeggen: ze hadden méér armslag dan de romp van Balkenende IV nú heeft. Een rompkabinet mag al minder dan een normaal kabinet, en als die romp ook nog eens demissionair is, blijft er weinig te regeren over.
De formule die al sinds jaar en dag gehanteerd wordt bij demissionaire kabinetten is dat zij zich moeten beperken tot „al datgene, wat zij in ’s lands belang noodzakelijk achten.”
Op zich zegt zo’n formule niet eens zo veel. Als je scherp redeneert, kun je zelfs zeggen dat elk kabinet, ook het meest volwaardige, doet wat het in ’s lands belang noodzakelijk acht. Maar hier wordt ermee bedoeld dat de overblijvende ministers eigenlijk niet veel meer mogen doen dan ”op de winkel passen”, de lopende zaken afhandelen.
Doordrukken
Wat dan die ”lopende zaken” zijn, daar is in het verleden al menig robbertje over gevochten. Het ergste conflict werd uitgevochten in 1958, na de val van het kabinet-Drees. Dat kabinet viel over de belastingplannen van minister van Financiën Hofstra van de PvdA. Een meerderheid van de Tweede Kamer wilde die voorstellen, hoewel het kabinet erover was gestruikeld, er tóch doordrukken. Minister Hofstra zei toen: Oké, maar dan zonder mij. En met hem verliet de hele fractie van de PvdA demonstratief de vergaderzaal! Dat schoot dus niet op.
Probleempje
Ook in 1966 deed zich een probleempje voor. In de Eerste Kamer werd de vraag opgeworpen of met demissionair minister van Buitenlandse Zaken Luns wel te praten viel over het verdrag over de instelling van een Europese Commissie. Is dat onderwerp niet te belangrijk om met een demissionaire minister te kunnen worden besproken?
Sommige senatoren vroegen zich af of de gekortwiekte Luns, die toen al veertien jaar op de post van Buitenlandse Zaken zat, toezeggingen kon doen die zijn opvolger zouden kunnen binden. „Maar natuurlijk”, klonk het ineens achter uit de zaal. „Dat is toch helemaal niet zo moeilijk, de kans is immers groot dat Luns zichzelf zal opvolgen…” Dat klopte trouwens nog ook, want Luns bleef minister tot 1971.
De laatste jaren is de praktijk dat de Kamer en de Kamercommissies nadat het kabinet z’n ontslag heeft aangeboden, met elkaar overleggen over wat er wel en wat er niet controversieel is. Wordt iets controversieel verklaard, dan wordt zo’n onderwerp dus niet afgehandeld.
De vraag óf iets controversieel is, wordt uiteindelijk bepaald door wat de meerderheid vindt, hetzij in de commissie, hetzij in de Kamer. Daarbij is het tot nu toe goed gebruik dat de meerderheid meer dan anders rekening houdt met een minderheid. Want iedereen voelt wel aan dat een vleugellam kabinet geen hoogvlieger kan en mag zijn.
Dit is het eerste deel in een serie van vier artikelen die de val van het kabinet en de nasleep daarvan in staatsrechtelijk en historisch perspectief plaatsen.