Leger des Heils zoekt met soepbus dak- en thuislozen in Zwolle op: „Ik heb de hele dag nog niets gegeten”
De één is dakloos en overleeft op straat, de ander heeft een flatje, maar geen geld meer om eten te kopen. Bij de soepbus van het Leger des Heils in Zwolle kunnen ze vier avonden per week terecht voor koffie, soep, brood én een praatje.
„Heb je koffie voor mij, juf?” Een man met een grijs baardje meldt zich op een kille winteravond bij de soepbus in Zwolle. Hij is nog net op tijd, want de bus vertrekt bijna naar een volgende stopplek. Vrijwilliger Anke van ’t Oever (48) begroet hem vriendelijk en informeert, terwijl ze koffie inschenkt, hoe het met hem gaat. „Ik ben net wakker”, zegt de man.
Op zondag-, maandag-, dinsdag- en vrijdagavond is de bus op drie locaties in Zwolle te vinden, met gratis soep, brood, koffie en thee „voor iedereen die dat nodig heeft”, zoals het Leger des Heils het omschrijft. Vertrekpunt is de locatie van de welzijnsorganisatie aan de Dijkstraat. Hier bevinden zich het 50|50 Workcenter met tweedehandskledingwinkel en Brasserie In de Bank. Beide bieden dagbesteding aan deelnemers van het Leger des Heils.
Deze maandagavond staan er om kwart voor zes drie gamellen met elk 10 liter warme vermicellisoep op het aanrecht. „Op zondag warmen we soep uit blik op. De andere dagen maken medewerkers van de brasserie de soep zelf”, vertelt Van ’t Oever. In de koelkast liggen veertig zakjes met vier belegde boterhammen klaar.
Tegen zes uur arriveert vrijwilliger Louis van Dooren (43). De commercieel directeur van een bedrijf in brandbeveiliging heeft zich na een werkdag snel omgekleed om zijn maandelijkse rit met de soepbus te maken. Eerst rijdt hij met Van ’t Oever naar de Stadsbakker in het centrum van Zwolle, die overgebleven bolletjes en croissants meegeeft om uit te delen op straat.
De vrijwilligers laden drie kratten achter in het busje en krijgen ook nog een zak met luxe belegde broodjes mee. „We hebben altijd iets over en de soepbus is een goed concept”, zegt bakker Díon, als hij de broodproducten overhandigt. „We moeten elkaar als mensen een beetje helpen, ook degenen die foute keuzes hebben gemaakt of gewoon pech hebben gehad in het leven.”
Oliebollen
Van Dooren springt snel weer achter het stuur van het elektrische busje. De eigenaar van een oliebollenkraam bij winkelcentrum AA-landen heeft gebeld dat hij baksel over heeft. Hij is zelf al vertrokken, maar Van Dooren weet de zak die achter de kraam staat snel te vinden. Er blijken oliebollen gevuld met room in te zitten. „Dat zijn de extraatjes die we soms hebben”, zegt Van ’t Oever.
In Zwolle-Zuid staat een groepje mensen op straat te wachten als de soepbus iets na zevenen arriveert. „We zijn twee minuten te laat”, stelt Van ’t Oever vast. Ze begroet de mannen hartelijk. Het zijn bijna allemaal bekende gezichten voor haar.
De vrijwilligers zetten een houten bankje achter de bus, waarop ze de soepketel en een koffiekan uitstallen. De mannen verdringen zich rond het uitdeelpunt. „De eersten zullen de laatsten zijn”, zegt Nico (59), een van de vaste bezoekers, met een lach. Hij vertelt dat hij al 36 jaar in een flat in de buurt woont en geregeld bij de soepbus komt.
Iets verderop laat een man met een grijs baardje –hij draagt een regenpak en heeft zowel een muts als een pet op z’n hoofd– zich de vermicellisoep met gehaktballetjes goed smaken, evenals een luxe oliebol. Sommige bezoekers hebben een afsluitbare plastic bak bij zich en krijgen soep mee.
Bij de bus staat ook Sven, een man met een opvallende ketting en oorbellen. Hij stopt een pakketje boterhammen in zijn tas om mee te nemen naar zijn woning in de wijk Assendorp. Oorspronkelijk komt hij uit Rotterdam-Zuid. „Ik heb drie jaar bij de marine gezeten en ging de hele wereld over.”
Hoe hij in Zwolle terechtkwam? „M’n ex”, zegt Sven. Zijn relatie liep op de klippen, maar hij wil niet weg uit de stad omdat zijn dochter er woont. Naar Rotterdam zou hij sowieso niet terug willen. „Daar heb je overal drugshandel. Zwolle is lekker rustig.”
Een andere man heeft de soep op en loopt naar zijn fiets. Hij probeert een onaangebroken pak spritsjes in zijn fietstas te stoppen, maar Anke geeft aan dat dit niet de bedoeling is. Met enige tegenzin staat hij het pak koekjes af. De vrijwilliger biedt hem nog een enkel spritsje aan, maar de man schudt zijn hoofd. „Ik wilde dit weggeven aan iemand”, mompelt hij.
Schone schijn
Rond halfacht stappen de vrijwilligers weer in het busje. Over tien minuten worden ze op het Maagjesbolwerk aan de rand van het centrum van Zwolle verwacht. Onderweg vertelt Van ’t Oever dat ze dit vrijwilligerswerk ruim vier jaar doet. Toen ze eraan begon, was ze niet bekend met de wereld van dak- en thuislozen. „Maar het sociale trekt mij.” Op de achtergrond speelt haar christelijke levensvisie mee. „Je naaste liefhebben, dat vind ik belangrijk. Maar dat is heel persoonlijk. Het ligt bij iedereen anders.”
Voor Van Dooren is „gemeenschapszin” belangrijk. Reden voor hem om zich naast een drukke baan als vrijwilliger in te zetten bij zowel het Leger des Heils als de voetbalclub in zijn woonplaats Wezep. In het dagelijks leven komt hij soms „schone schijn” tegen. Het spreekt hem aan om juist iets te betekenen voor mensen aan „de rafelranden van de maatschappij”.
„In de zomer is de sfeer heel anders, maar de nood is net zo groot” - Anke van ’t Oever, vrijwilliger soepbus
Gemiddeld zien de vrijwilligers op een avond dertig tot veertig bezoekers. Van ’t Oever: „Ze komen soms nog meer voor de ontmoeting en een praatje dan voor de soep, al zijn er ook mensen die de hele dag niets gegeten hebben en echt hongerig zijn. Het is een voorrecht om iets voor hen te mogen betekenen.” De bus rijdt het hele jaar door. „In de zomer is de sfeer heel anders, maar de nood is net zo groot”, zegt Van ’t Oever.
Schrijnend vindt Van Dooren de situatie van Oost-Europese daklozen. „Wonen en werk zijn met elkaar verbonden. Als ze geen werk meer hebben, zitten ze ook zonder onderdak. Ze leven op straat, wachtend op betere tijden.” De communicatie met deze groep is vanwege de taal niet altijd gemakkelijk, maar „met handen en voeten kom je een eind. Soms is het contact ook lastig door drank- en drugsgebruik. Dat geldt bij een aantal Nederlanders ook.”
Er zijn ook daklozen die niet uit zichzelf naar de soepbus komen, weet Van ’t Oever. Ooit kwam ze op een koude avond op een bedrijventerrein. „Mensen uit de buurt hadden gesignaleerd dat daar iemand in een auto sliep en meldden dat bij het Leger des Heils.”
De vrijwilligers troffen een voertuig aan met een hoes eroverheen. „We hebben een paar keer aangeklopt. In de auto zat een man die op een gasbrandertje eten aan het opwarmen was. Heel gevaarlijk. Toen we hem soep aanboden, sloeg hij dat eerst af, want hij dacht dat hij ervoor moest betalen.”
De dakloze bleek een baan te hebben. „Hij vertelde dat hij een grote schuld moest aflossen en wilde dat zo snel mogelijk doen door geen kosten voor een woning te hebben. Hij had een plek waar hij kon douchen en woonde verder in zijn auto. Dat maakte wel indruk op me.”
Afvalprikker
Klokslag kwart voor acht rijdt Van Dooren het Maagjesbolwerk op. Tegenover de Mediamarkt staan vijf mannen te wachten. Al snel komen er meer personen tevoorschijn. Thomas (40) zegt dat hij „kind aan huis” is bij de soepbus. De vermicellisoep smaakt hem goed. „Ook bruinebonensoep, kippensoep en erwtensoep vind ik fantastisch lekker. We hadden ook een keer minestrone- of tomatensoep, daar houd ik niet van.”
Thomas vertelt dat hij op jonge leeftijd arbeidsongeschikt werd en een Wajong-uitkering kreeg. Sinds vijftien jaar heeft hij een huurwoning. Overdag is hij vaak op straat te vinden als afvalprikker. „Soms heb ik wel 250 peuken per dag.”
„Je houdt het beter vol met de soepbus, wat voor leven je ook leidt” - Bezoeker soepbus in Zwolle
Bij de bus staan ook twee vrouwen. „Ik beantwoord geen vragen”, zegt een van hen –zwarte jas, zwarte haarband– luid en druk gebarend. Intussen steekt ze wel een monoloog af. „Het is geweldig dat de soepbus er is. Hier kun je even tot rust komen en een praatje maken. Je houdt het beter vol met de soepbus, wat voor leven je ook leidt.” Op donderdag, als de bus niet rijdt, gaat ze naar de Plantagekerk. „Daar is op donderdag een warme maaltijd.”
Een andere vrouw –ze is 66 jaar– vertelt dat ze in het verleden het Reformatorisch Dagblad heeft bezorgd. „Totdat ik een tia kreeg. Toen heb ik mijn wijkje afgestaan aan een collega die ook de ochtendkranten deed.”
Scootmobiel
Tjipke (69) stapt van zijn scootmobiel. Hij komt voor koffie en koek. „En voor broodjes, als er wat lekkers tussen zit. Die neem ik dan mee en snabbel ik thuis op voor de televisie. Ik ben met een halfuurtje weer thuis. Maar het kan ook een uur duren, als ik eerst nog wat rondrijd.”
Na een poosje vertrekt hij weer. „Nou mensen, bedankt hè?” „Jij bedankt dat je er was”, reageert Van ’t Oever. Voordat de bus vertrekt, stopt ze een paar Poolse mannen die iets verderop op de brug staan nog snel een paar broodjes toe. „Die kunnen dat goed gebruiken. Ik weet dat zij echt op straat leven.”
De parkeerplaats bij winkelcentrum Holterbroek is om halfnegen de derde en laatste halte. Twee Poolse mannen melden zich. De een is zeven jaar in Nederland, de ander negen jaar. Christian –baardje, pet onder zijn capuchon– is blij met wat brood en neemt een extra pakketje mee voor een „collega”. „Is er ook fruit? Appels, bananen?” vraagt hij in het Engels. Van ’t Oever schudt het hoofd, waarna de Pool zijn rugzak om doet en op de fiets stapt.
Bastiaan (31), een voormalige zwerfjongere, neemt een paar belegde boterhammen in ontvangst. Voor soep heeft hij geen belangstelling. „Ik heb al een biertje op. Anders krijg ik te veel vocht binnen. Maar ik heb nog niets gegeten vandaag.” Hij vertelt dat hij al heel wat jaren contact heeft met het Leger des Heils. Geregeld bezoekt hij een locatie voor dagbesteding, waar hij onder meer lijntekeningen maakt, „mijn eigen kunst”.
Hij heeft ook een ambulant begeleider en jobcoach bij het Leger des Heils. Zondag en maandag zijn moeilijke dagen voor hem, zegt Bastiaan, die op dinsdag altijd zijn weekgeld krijgt. „De dagen ervoor heb ik geen eten. Daarom ben ik blij dat ik op zondag en maandag naar de soepbus kan.”