Spreuken 1:26, 27
„Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten wanneer uw vreze komt. Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind, wanneer u benauwdheid en angst overkomt.”
O, wat zal dat een dag zijn, wanneer de teerhartige Jezus, Die weende bij het graf van Lazarus, zal lachen in uw verderf en spotten bij uw vrees. Het contrast tussen deze twee voorstellingen is zó treffend dat het niemand van u ontgaan kan.
Maar wat ik vooral onder uw aandacht wilde brengen is dat het niet alleen een treffende verandering, maar een zeer plotselinge is. De overgang van liefde in verbolgenheid geschiedt hier niet trapsgewijs, zoals de afwisseling van dag in nacht. Daar is geen schemering, om zo te zeggen; de overgang is even plotseling als verschrikkelijk. Kan ons dit niet tot een waarschuwende leer zijn, dat God vaak ophoudt met de mens te twisten, niet trapsgewijs, maar plotseling? Niet alleen dat de dood dikwijls geheel onverwachts is, en dat de komst van de Zoon des Mensen zeker plotseling zijn zal, als een dief in de nacht, maar ook dat de voorbijgang van de ontfermende Zaligmaker van de levende mensen, die Zijn roepstem lange tijd weerstaan, dikwijls plotseling en onherroepelijk zal zijn?
Ontwaakt dan en wel u die meent dat het hetzelfde is wanneer u zich bekeert en de Zaligmaker omhelst als het slechts vóór uw dood is. Ontwaakt, u die zegt: „een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig handvouwen, al nederliggende” (Spreuken 6:10). De genadezon moge niet op gelijke wijze ondergaan als de natuurlijke zon!
_Robert Murray M’Cheyne,
predikant te Dundee
(”Leerredenen”, 1862)_