De prins teerde op oude oorlogsroem
De Tweede Wereldoorlog vormde het scharnierpunt in het leven van prins Bernhard. In Londen groeide hij uit tot de steun en toeverlaat van zijn schoonmoeder koningin Wilhelmina. Nooit liet zijn levenslust hem in de steek. Het deed de Britse koning George VI naderhand opmerken: „Van alle mensen die ik ken, ben jij de enige die van de oorlog genoten heeft.”
In Londen ging Bernhard zich voor het eerst met de politiek bemoeien. Hij werd het oog en oor van koningin Wilhelmina als het om regeringszaken ging. In het milieu rond Wilhelmina was het gebruikelijk ministers badinerend te bejegenen. De minachting voor hen werd ook de tweede natuur van de prins, die in het oude Duitsland met dezelfde waarden was opgegroeid. Zo kwam het dat de prins Bernhard dat in Nederland de vorst het nog voor het zeggen had en dat ministers niet meer dan voetvegen van de Kroon waren.
Zijn ster steeg in de oorlogsjaren tot grote hoogten. Hij klom in korte tijd op tot luitenant-generaal van de landmacht. In september 1944 werd hij benoemd tot bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten en tegelijk tot bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, waarin drie organisaties uit het gewapend verzet waren gebundeld tot één militaire verzetsorganisatie. Een militaire opleiding had hij niet genoten.
Tot misnoegen van premier Gerbrandy zorgde koningin Wilhelmina voor de ene bevordering na de andere van haar schoonzoon. Zij had hem liever opperbevelhebber van het Nederlandse leger willen maken. Maar daar stak de Amerikaanse generaal en latere president Eisenhower een stokje voor. Het Nederlandse leger stelde te weinig voor om een opperbevelhebber te hebben. Als pleister op de wond mocht Bernhard dus bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten worden.
De prins wist niet beter dan dat zijn schoonmoeder het in Nederland voor het zeggen had. Politici als Gerbrandy ondersteunden dat, die wilden juist de invloed van de politieke partijen na de oorlog terugdringen. Al met al is het geen wonder dat de prins meende dat Nederland nog een zuivere monarchie was waarin grondwettelijke voorzieningen die de invloed van het volk verzekerden er eigenlijk niet zo veel toe deden. Het in 1944 ingestelde Militair Gezag was conservatief-reactionair van karakter en huldigde die opvatting ook.
Intussen ging de prins in Londen al om met de groten der aarde en had hij een grote internationale relatiekring opgebouwd. In de hoedanigheid van bevelhebber nam de prins deel aan de bevrijding van Nederland en was hij aanwezig bij de capitulatie van de Duitsers op 5 mei 1945 in Wageningen. Het bevelhebberschap zou de prins bij degenen die toen onder zijn bevel stonden een ongekende populariteit bezorgen. Die bij sommigen de vorm van een heiligenverering dicht naderde.
Voor zijn inzet tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg hij het Commandeurskruis der Militaire Willemsorde, het oorlogsvliegerkruis en het Verzetsherdenkingskruis. Verder was de prins Air Marshal van de Royal Air Force. Van Eisenhower kreeg hij na de oorlog de Bronzen Ster voor zijn inspanningen voor het organiseren van ondergrondse strijdmacht in Nederland. In 1946 ontving hij van koning George het Grootkruis in de orde van het Britse Rijk, als erkenning van zijn grote verdiensten als bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten gedurende de operaties in Noordwest-Europa.
De prins toonde zich een oprecht en trouw vriend voor de BS’ers en mensen uit het verzet. Na de oorlog heeft hij tal van hen geholpen bij het vinden van een baan. Hij deed dat onder meer via het schrijven van aanbevelingsbrieven. Niet altijd wist hij de waarde van de man in kwestie juist te schatten. Een BS’er die door hem was aanbevolen voor de post van burgemeester vond het na overleg met de commissaris der Koningin beter om referendaris op een gemeentesecretarie te worden.
Terugkijkend op zijn Londense jaren heeft de prins wel eens opgemerkt dat hij toen „over het paard getild” is. Hij was daar als het ware immuun geworden voor ministeriële correcties na de oorlog. En die kwamen er in de jaren na de bevrijding ook niet. Sterker nog: de achtereenvolgende ministers en premiers lieten de prins zijn gang gaan. Als inspecteur-generaal van de landmacht en later ook van de luchtmacht en de marine wierp hij zich op de hervorming van het leger. Op zijn hoofdkwartier in Hilversum liepen de ministers de deur plat. Hij kreeg zitting in allerlei raden en instanties die de minister van Defensie adviseerden.
Met minister Staf, tussen 1951 en 1959 bewindsman op Defensie, ontstond een zeer vriendschappelijke band. De minister en de prins werden steun en toeverlaat van elkaar. In deze periode startten de intensieve contacten tussen Bernhard en de Amerikaanse luchtvaartindustrie. Staf gaf de prins zo veel vrijheid, dat de Amerikanen dachten dat de prins een van de hoogste luchtvaartautoriteiten in Nederland was en grote beslissingsbevoegdheden alsmede politieke invloed had.
Van 1945 tot 1971 was de prins inspecteur-generaal van verschillende krijgsmachtonderdelen: de Koninklijke Landmacht (1945), de Koninklijke Marine (1946) en de Koninklijke Luchtmacht (1953). Deze functies werden in 1971 samengevoegd tot één: die van inspecteur-generaal van de krijgsmacht, welke functie de prins tot aan de Lockheed-affaire in 1976 bekleedde.
Er zijn nog geen reacties geplaatst.